M. Vanderzee over de vertaling en poëtica van Juan Benet
Juan Benet (1925-1993) geldt als een van de belangrijkste en meest vernieuwende auteurs uit de Spaanse literatuur van de tweede helft van de 20e eeuw, maar is ondanks een Engelse en Franse vertaling in de rest van Europa maar weinig bekend. Benet brak in 1967 als absolute buitenstaander door met zijn roman Volverás a Región, die door belangrijke critici (onder anderen Pere Gimferrer en Rafael Conte) enthousiast werd ontvangen en die grote invloed zou uitoefenen op andere Spaanse schrijvers, met name die van een jongere generatie (onder wie Javier Marías). Na deze debuutroman zijn er tot eind jaren tachtig nog een achttal romans gevolgd, verhalen en novelles (waarvan de belangrijkste, Una Tumba en Numa) en essaybundels (over de Spaanse Burgeroorlog en over literatuur en kunst).
Als er iets is wat het werk van de fervente antirealist Juan Benet duidelijk maakt dan is het wel dat de mogelijkheden van letterlijk, of liever gezegd woord-voor-woord, vertalen beperkt zijn. Door zijn strikte literairiteit (de creatie van een geheel eigen literaire wereld, die zich in de eerste plaats in de kosmogonie van de via zijn werk gecreëerde streek Región uitdrukt), zijn vaak erg suggestieve en zelfs cryptisch karakter en zeer hoge moeilijkheidsgraad stuurt dit werk de vertaler als het ware vanuit zichzelf in de richting van een meer indirecte aanpak om de enorme vertaalproblemen waarmee hij geconfronteerd wordt op te kunnen lossen; een aanpak vooral geïnspireerd door de zogeheten transformatieve benadering, onder meer naar voren gebracht in Vertalen wat er staat van Arthur Langeveld (Langeveld: ??), en door de ‘analytische of diepte-vertaling’, zoals die door Paul Rodenko in ‘Enkele gedachten over het vertalen van poëzie’ (Rodenko 1956: 59) is voorgesteld.
De twee belangrijkste en nauw met elkaar samenhangende vertaalproblemen die ik het werk van Benet ben tegengekomen zijn de ingewikkeldheid en de ritmiek. De ingewikkeldheid is niet alleen een kwestie van vorm (grammatica en metaforen), maar ook van inhoud (de anti-realistische poëtica van Benet maakt dat zijn tekstwereld in de eerste plaats op zichzelf is gericht en de pretentie van externe referentie een geheel andere rol speelt: meer dan om beschrijving en vaststelling gaat het in zijn werk om literair-poëtische suggestie en creatie). De ritmiek van zijn werk die wezenlijk dynamisch is (ik doel vooral op de novelle Numa en de roman Je zult terugkeren naar Región, de novelle Een graf is een wat ander verhaal, schijnbaar wat statischer en, narratief gesproken, wat traditionele van aard), is hiermee direct verbonden: paradoxaal genoeg hebben de inbeddingen en metaforen in het werk van Benet – die oppervlakkig beschouwd duidelijke cesuren of ‘contrapunten’ vormen in het tekstverband – geen remmende werking op de dynamiek, integendeel, ze stimuleren en versterken deze juist van binnenuit doordat ze een soort eindeloze, labyrintische ‘spiraal-’ of ‘schroefbeweging’ in gang houden via de taal en het taalverband. Dit betekent dat een vertaling onder geen beding op de inbeddingen van tussenzinnen mag vastlopen; hoe lang en ingewikkeld deze ook mogen zijn, de lezer moet merken dat de tekst aansluit en voortgaat, het verband en de ritmiek ondanks de onderbreking gehandhaafd blijven – ook al trekt Benet de lezer diep het labyrint in, hij geeft hem ook ‘de draad van Ariadne’ in handen –: de tegelijk discontinue en doorlopende dynamiek, de onderbroken ritmisch-stuwende beweging van het origineel moet (in haar globaliteit) vergelijkbaar worden gereconstrueerd in de doeltaal. Bloem spreekt in dit verband in ‘De moeilijkste aller kunsten: verzen vertalen’, van ‘herscheppend vertalen’: hij legt dit uit aan de hand van Boutens’ vertaling van het gedicht ‘The portrait’ van Dante Gabriel Rosetti (Bloem 1969: 29), en Langeveld spreekt In vertalen wat er staat van ‘dynamische equivalentie’, een begrip dat hij aan bijbelvertaler Nida heeft ontleend (Langeveld 2012: 166).
Een ander belangrijk punt dat implicaties heeft voor vertaling en vertaalstrategie is door Benet zelf in zijn rol van auteur aan de orde gesteld: via verschillende kanalen (interviews, voorwoorden bij zijn eigen werk) heeft hij naar voren gebracht dat (de intentie van) zijn werk niets te maken heeft met wat een bepaalde groep literaire specialisten en critici – die hij ironisch ‘textologen’ noemt – ervan heeft proberen te maken (zijn felle provocaties aan het adres van critici en collega-schrijvers zijn berucht). Benet was noch zag zichzelf als een beroepsschrijver: nadrukkelijk verklaart hij steeds weer dat hij alleen voor zijn plezier schrijft en dat zijn werk is bedoeld om de lezer een vergelijkbaar plezier te bezorgen.
Met deze Benetiaanse (auteurs)intentie heeft een vertaling natuurlijk terdege rekening te houden: de tekst moet zich, hoe moeilijk hij op zich ook mag zijn, in de eerste plaats richten op en toegankelijk zijn voor ‘gewone’ lezers, d.w.z. lezers die de brontaal niet of nauwelijks machtig zijn en op zich niets of niet veel van Benet en zijn erg controversiële reputatie afweten. Anders gezegd, een vertaling alleen voor vertalers, beroepslezers en/of ‘Benetkenners’ moet worden vermeden.
De poëtica van Benet
Tenslotte blijft nog een laatste belangrijke vraag voor de vertaling: die naar de poëtica van Benet en, daarmee samenhangend, naar de plaats van zijn werk in de moderne literatuur. Om het werk van Benet goed te kunnen vertalen is namelijk het van cruciaal belang dat de vertaler zich een duidelijk beeld van zijn poëtica vormt en daarmee samenhangend van de plaats van zijn werk in de moderne, internationale literatuur. Natuurlijk geldt dit in zijn algemeenheid voor de uitvoering van elke literaire vertaling, maar zeker in het geval van Benet, die als fervent antirealist de geijkte narratieve patronen van de literatuur radicaal op zijn kop zet, iets wat verregaande consequenties heeft voor de vorm en inhoud van zijn werk.
Al op het eerste gezicht kan elke lezer constateren dat Benet geen ‘gewone’ schrijver is, maar aan de ander kant is zijn werk duidelijk ook niet onder te brengen onder het kopje van zogenaamde experimentele of avantgardistische literatuur (het mist elke opzettelijkheid in dat opzicht). Het werk van Benet is singulier en onvergelijkbaar, strikt persoonlijk van aard, dat neemt echter niet weg dat er een dieperliggende overeenkomst met het werk van andere schrijvers uit de moderne internationale (roman)literatuur is te constateren, een overeenkomst die vooral ligt op het terrein van een afwijkende personage- en tekstconstructie, waarbij de grenzen van het romangenre, dat van zichzelf al een wezenlijke openheid of contingentie kent, diepgravend worden verlegd (met andere woorden: de talloze, impliciete mogelijkheden van de roman worden door deze schrijvers letterlijk ont-wikkeld), waarbij zowel personage als tekst als open vormen functioneren, die voortdurend worden (om)gevormd terwijl ze op elkaar inwerken. Kortom, de onafgeslotenheid en de oneindigheid gaan – gewild of ongewild – een fundamenteel onderdeel uitmaken van de literaire compositie als geheel: de procesmatigheid, de dynamiek van het werk treedt als poëticaal principe op de voorgrond.
Benets werk – evenals proza van andere naoorlogse schrijvers, in de Spaanstalige wereld onder meer Juan Carlós Onetti (Dejemos hablar al viento, Julio Cortázar (Rayuela), José Lezama Lima (Paradiso), Octavio Paz (El mono gramático), Luís Goytisolo (Antagonía), Augusto Roa Bastos (Yo el supremo), Ángel Vázquez (La vida perra de Juanita Narboni), Julián Ríos (Larva), Javier Marías (Mañana en la batalla piensa en mí) – sluit wat dit betreft aan bij een ‘traditie’ (hoewel hier eigenlijk niet van een traditie kan worden gesproken, vandaar de aanhalingstekens) van een vooroorlogs, individueel literair modernisme dat zijn begin heeft in de negentiende eeuw en zelfs verder terug, in de periode van de Verlichting en de Barok, en erg paradoxale en – in normale zin althans – niet te classificeren prozateksten heeft opgeleverd, te denken valt onder andere aan Cervantes (El ingenioso hidalgo Don Quijote de La mancha), Sterne (The life and opinions of Tristam Shandy, gentleman), Melville (Moby Dick), Faulkner (The sound and the fury), Woolf (The waves), Dostojevski (Aantekeningen uit het ondergrondse), Stendhal (Vie de Henri Brulard), Proust (A la recherche du temps perdu), Valéry (Monsieur Teste), Céline (Voyage au bout de la nuit), Pessoa (Het boek der rusteloosheid), Kafka (Das Schloss), Döblin (Berlin Alexanderplatz), Musil (Der Mann ohne Eigenschaften), Joyce (Finnegans Wake) en in de Nederlandstalige literatuur Gilliams (Elias of het gevecht met de nachtegalen) en Du Perron (Het land van herkomst).
Het gaat me hier niet om zoiets als ‘intertekstualiteit’ of ‘invloed’ (Hoewel het bekend is dat het werk van Faulkner bijvoorbeeld een directe en enorme invloed op Benets schrijven heeft gehad), maar, zoals eerder gezegd, om een algemene bepaling van het karakter en de poëtica van het werk zelf van Benet, want voor een adequate vertaling is het een voorwaarde dat de vertaler zich een goede voorstelling maakt van de poëtica van dat werk en vanuit zijn (literaire) perspectief te werk gaat.
Wat al deze – zeer heterogene en unieke – teksten, gemeen hebben is de dubbelzinnige, paradoxale situatie van het hoofdpersonage: het speelt, zoals elke hoofdpersonage natuurlijk, op zich een cruciale en bepalende rol binnen het verloop van de roman – als kwalitatief focalisatiepunt –, maar tegelijk is het zelf een soort speelbal van dat verloop, het is er volkomen in opgenomen – het wordt er niet alleen door opgeslokt en meegevoerd, maar ook door gevormd en geschapen (gesuggereerd). Vandaar dat de ritmiek en dynamiek van de taal-, tekst- en verhaalsequenties in deze romans op de voorgrond staan en niet (een beschrijving of portret van) het personage op zich, als een soort afgescheiden, statische, vooraf kant-en-klare entiteit of identiteit die over de roman(wereld) heerst; de uiterste consequentie van deze paradox is dat de rol van het hoofdpersonage tijdelijk als het ware geheel door taal-tekst-verhaal zelf kan worden gepeeld en hij volkomen op de achtergrond blijft. Zo speelt het hoofdpersonage dokter Sebastián uit Je zult terukeren naar Región in verhouding tot de totale tekstomvang slechts een bescheiden rol (hij is dan ook amper een hoofdpersonage te noemen, die rol komt veeleer aan Región zelf toe en waar deze ‘streek’ met al zijn rivieren en beekjes treffend op duidt: de onstuitbare taalstroom en -stromen): in een groot deel van de roman is hij afwezig, en waar hij wel aanwezig is krijgt hij ook nog eens belangrijke concurrentie van een vrouwelijk personage, Marré Gamallo.
Je zou ook kunnen zeggen dat in deze romans het (traditionele) epos wordt hernomen door dit (aristocratische-heroïsche) genre een radicale wending te geven – op zich, in zijn algemeenheid is de roman, als specifiek recent historisch genre, trouwens al als een (ironische-reflexieve) transformatie van het epos te beschouwen, de Don Quichot geeft hiervan ongetwijfeld een van de duidelijkste voorbeelden –, waarbij op fundamentele wijze het midden wordt gehouden tussen, aan de ene kant, de avonturenroman en, aan de ander kant, de psychologische roman; het epos wordt in deze romans menselijk, dat wil zeggen, aan de ene kant volks en democratisch, aan de andere kant, persoonlijk en ‘autobiografisch’ (opnieuw aanhalingstekens, want het autobiografische heeft er nooit een directe, letterlijke vorm, maar is, in mindere of meerdere mate, altijd bewust creatief bemiddeld via de taal, getransformeerd en gesublimeerd door middel van de specifieke procedés van de romanfictie), kortom, in deze romans wordt een essentiële, karakteristieke ervaring van de moderniteit, de onafgeslotenheid, dynamiek en relativering van het persoonlijke-menselijke leven, getransponeerd naar een ander – schriftelijk – niveau om een andere – literaire – vorm en inhoud te krijgen.
Hoe belangrijk het is om de Benetiaanse poëtica goed in het oog te houden kan een eenvoudig voorbeeld al laten zien: de Engelse vertaling van Volverás a Región vertaalt de titel als Return to Región, iets wat vanuit het perspectief van de hiervoor geschetste poëtica onhoudbaar is: het doet geen recht aan het open/dynamische karakter van het hoofdpersonage en de tekst. Benet heeft bovendien in het voorwoord bij deze roman (die nota bene ook in de Engelse vertaling staat) expliciet verklaard dat hij de titel (in de tweede persoon en in de toekomende tijd) doelbewust – na maar liefst vier herschrijvingen van de oorspronkelijke tekst – had gekozen om het dynamische karakter van het werk scherp tot uitdrukking te brengen: in de eerdere versies droeg de tekst nog de meer traditionele, beschrijvende, onpersoonlijke, statische titel La vuelta a Región.