Vertaalwerkplaats Willem Hoogendoorn - Spaanstalige poëzie
De Chileense auteur Enrique Lihn (1929-1988) schreef zowel gedichten als romans, essays en toneelstukken. In zijn stijl komen alledaags taalgebruik, lyriek en anti-poëzie - de invloed van Nicanor Parra - samen. Omdat ik schreef is zijn bekendste gedicht.
Omdat ik schreef
voor Cristina en Angélica
Misschien dat ik in een rustig jaar wel
denk: hiervoor is het dichten goed geweest:
gelukkig kon ik niet zijn, dat was me niet gegund,
maar ik schreef.
Ik schreef: ik was slachtoffer
van een combinatie van bedelarij en trots
en ik heb ook een paar lezers terechtgesteld;
ik strekte mijn hand uit naar deuren die ik nooit, nooit gezien heb;
een meisje viel, in een andere wereld, aan mijn voeten.
Maar ik schreef: ik had dit vreemde vertrouwen,
de illusie dat ik de wereld in handen had
- wat een geweldige illusie! - als een barokke christus
met al zijn onnodige wreedheid.
Ik schreef, mijn schrijven was als een schimmel
op verwelkte bloemen, maar hoe dan ook bloemen,
het dagelijks brood van braakliggende grond
een schild van doornen en wortels.
Van het leven nam ik al deze woorden,
zoals een kind klatergoud, kiezelstenen aan de rivier:
magische dingen, volmaakt nutteloos,
maar die toch telkens hun betovering vernieuwen.
Het soort gekte waarmee een bejaarde achter
de duiven aanvliegt en ze imiteert
was me gegeven in plaats van ergens toe te dienen.
Door te schrijven doemde ik mezelf ertoe dat iedereen
mijn echte bestaan zou betwijfelen,
(dagen waarop ik schreef, terrein van de vreemdeling).
Tegen allen die dienden of werden gediend,
zeg ik dat ze zullen verdwijnen omdat ik schreef
en schrijven betekent zij aan zij werken
met de dood en hem een paar geheimen ontfutselen.
Als hij ontspringt is de rivier een stroompje water
- althans, daar, even, op die hoogte? -
en later ten slotte een zee ongezien
door allen die zich door het leven worstelen.
Omdat ik schreef werd ik pijnlijk gehaat,
maar de zee maakt deel uit van mijn schrijven zelf:
branding waaruit een gedicht tevoorschijn schuimt,
kan ik altijd weer poëzie maken.
Ik was ziek, dat lijdt geen twijfel,
ik leed niet alleen aan slapeloosheid,
ook obsessies maakten dat ik met
obscene aandacht een aantal psychologen las,
maar ik schreef en het vergrijp was gering,
ik betaalde regel voor regel tot ik hem opschreef,
want uit het woord dat in de afgrond past
rijst enige duistere wijsheid op
en in dat licht wordt menig monster gespaard.
Omdat ik schreef kwam ik niet aan huis bij de beul
en liet ik me niet meeslepen door liefde voor God
en aanvaardde ik niet dat de mensen goden waren
en liet ik me niet vleien als schrijver
en vond ik armoede niet afstotelijk
en macht niet wenselijk
en waste noch bevuilde ik mijn handen
en waren mijn beste vriendinnen geen maagd
en had ik geen farizeeër als vriend
en wilde ik ondanks mijn boosheid niet
mijn vijand te gronde richten.
Maar ik schreef en ik ga zelf dood,
omdat ik schreef omdat ik schreef leef ik.
Porque escribí estoy vivo
A Cristina y Angélica
Ahora que quizás, en un año de calma,
piense: la poesía me sirvió para esto:
no pude ser feliz, ello me fue negado,
pero escribí.
Escribí: fui la víctima
de la mendicidad y el orgullo mezclados
y ajusticié también a unos pocos lectores;
tendí la mano en puertas que nunca, nunca he visto;
una muchacha cayó, en otro mundo, a mis pies.
Pero escribí: tuve esta rara certeza,
la ilusión de tener el mundo entre las manos
¡qué ilusión más perfecta! como un cristo barroco
con toda su crueldad innecesaria
Escribí, mi escritura fue como la maleza
de flores ácimas pero flores en fin,
el pan de cada día de las tierras eriazas:
una caparazón de espinas y raíces
De la vida tomé todas estas palabras
como un niño oropel, guijarros junto al río:
las cosas de una magia, perfectamente inútiles
pero que siempre vuelven a renovar su encanto.
La especie de locura con que vuela un anciano
detrás de las palomas imitándolas
me fue dada en lugar de servir para algo.
Me condené escribiendo a que todos dudarán
de mi existencia real,
(días de mi escritura, solar del extranjero).
Todos los que sirvieron y los que fueron servidos
digo que pasarán porque escribí
y hacerlo significa trabajar con la muerte
codo a codo, robarle unos cuantos secretos.
En su origen el río es una veta de agua
¿allí, por un momento, siquiera, en esa altura?
luego, al final, un mar que nadie ve
de los que están braceándose la vida.
Porque escribí fui un odio vergonzante,
pero el mar forma parte de mi escritura misma:
línea de la rompiente en que un verso se espuma
yo puedo reiterar la poesía.
Estuve enfermo, sin lugar a dudas
y no sólo de insomnio,
también de ideas fijas que me hicieron leer
con obscena atención a unos cuantos psicólogos,
pero escribí y el crimen fue menor,
lo pagué verso a verso hasta escribirlo,
porque de la palabra que se ajusta al abismo
surge un poco de oscura inteligencia
y a esa luz muchos monstruos no son ajusticiados.
Porque escribí no estuve en casa del verdugo
ni me dejé llevar por el amor a Dios
ni acepté que los hombres fueran dioses
ni me hice desear como escribiente
ni la pobreza me pareció atroz
ni el poder una cosa deseable
ni me lavé ni me ensucié las manos
ni fueron vírgenes mis mejores amigas
ni tuve como amigo a un fariseo
ni a pesar de la cólera
quise desbaratar a mi enemigo.
Pero escribí y me muero por mi cuenta,
porque escribí porque escribí estoy vivo.
Javier Heraud was 21 toen hij werd doodgeschoten in een dorp diep in de Peruaanse jungle. Samen met zes andere strijders was hij na een militaire opleiding in Cuba clandestien teruggekeerd naar zijn vaderland om een begin te maken met de revolutie. Zo werd het gedicht dat hij twee jaar eerder had gepubliceerd in De reis profetisch:
(...) ik raapte
gevallen vruchten op
en veronderstelde dat
ik ten slotte zou sterven
op een middag
tussen vogels en
bomen.
Heraud was afkomstig uit de welgestelde middenklasse van Lima en studeerde letteren. Hij begon al jong met dichten - het oudste vers in zijn verzameld werk schreef hij in 1957, hij was toen vijftien. Het heeft al dezelfde beheerste, gelaten toon als al zijn verzen, ook waar hij spreekt over de sociale misstanden in Peru, waarvan grote delen in die tijd nog op volstrekt feodale wijze werden bestuurd. Aan liefdesgedichten deed hij niet. Toch kwam het voor iedereen in zijn omgeving als een volslagen verrassing dat hij zich als guerrillero ontpopte. In 1962 vertrok hij naar Cuba, officieel om er filmmaker te worden en nam een nieuwe naam aan, Rodrigo Machado. De gedichten die hij onder dat pseudoniem schreef zijn agitpropperig en nogal futloos, alsof hij niet erg geloofde in zijn nieuwe toekomst. In Peru wordt Heraud beschouwd als een tragische held die zijn leven gaf voor zijn land. Onlangs is een nieuwe editie van zijn verzamelde gedichten verschenen.
Elegie
Je wilde uitrusten
in dode aarde en vergetelheid.
Je dacht alleen te kunnen leven
in de zee of in de bergen.
Later wist je dat het leven
eenzaamheid is onder de mensen
en eenzaamheid in de valleien.
Dat de dagen die rondgingen
in je borst alleen uitingen
van pijn waren bij jouw tranen. Arme
vriend. Je wist niets en je beweende niets.
Ik lach nooit
om de dood.
Maar ik ben
nu eenmaal
niet bang
om
te
sterven
tussen
vogels en bomen.
Ik lach niet om de dood.
Maar soms heb ik dorst
en vraag om een beetje leven,
soms heb ik dorst en vraag
er dagelijks om en zoals altijd
krijg ik geen ander antwoord
dan een diep en
geschater. Ik zei het al,
doorgaans lach ik niet om de dood,
maar ik ken zijn wit
gezicht, zijn sinistere kleren.
Ik lach niet om de dood.
Maar ik ken zijn
witte huis, ik ken zijn
witte kleren, ik ken
zijn vocht en stilte.
Natuurlijk, ik heb van de dood
nog geen bezoek gehad
en jullie zullen vragen, wat
weet jij? Ik weet niets.
Ook dat is waar.
Maar ik weet dat bij zijn
komst ik op hem zal wachten
ik zal op hem wachten, staand
of terwijl ik zit te ontbijten.
Ik zal hem vriendelijk aankijken
(opdat hij niet schrikt)
en aangezien ik nooit gelachen heb
om zijn gewaad, zal ik met hem meegaan,
eenzaam en eenzaam.
Elegía
Tú quisiste descansar
en tierra muerta y en olvido.
Creías poder vivir solo
en el mar, o en los montes.
Luego supiste que la vida
es soledad entre los hombres
y soledad entre los valles.
Que los días que circulaban
en tu pecho sólo eran muestras
de dolor entre tu llanto. Pobre
amigo. No sabías nada ni llorabas nada.
Yo nunca me río
de la muerte.
Simplemente
sucede que
no tengo
miedo
de
morir
entre
pájaros y arboles
Yo no me río de la muerte.
Pero a veces tengo sed
y pido un poco de vida,
a veces tengo sed y pregunto
diariamente, y como siempre
sucede que no hallo respuestas
sino una carcajada profunda
y negra. Ya lo dije, nunca
suelo reir de la muerte,
pero sí conozco su blanco
rostro, su tétrica vestimenta.
Yo no me río de la muerte.
Sin embargo, conozco su
blanca casa, conozco su
blanca vestimenta, conozco
su humedad y su silencio.
Claro está, la muerte no
me ha visitado todavía,
y Uds. preguntarán: ¿qué
conoces? No conozco nada.
Es cierto también eso.
Empero, sé que al llegar
ella yo estaré esperando,
yo estaré esperando de pie
o tal vez desayunando.
La miraré blandamente
(no se vaya a asustar)
y como jamás he reído
de su túnica, la acompañaré,
solitario y solitario.
De reis
3.
Vandaag ben ik
de weg teruggelopen.
Een jaar geleden al
ben ik vertrokken.
Ik zou nu alles kunnen
ontkennen:
ik weet niet of ik ben geboren,
ik weet niet of ik wel eens
een boek gelezen heb.
Misschien heb ik oooit vluchtig
een blik geworpen op een vers van Salinas
dat ik vandaag wil vergeten.
Een jaar is nooit genoeg
als je verlangt naar rust.
Als ik geboren ben
is het om met mijn botten
in de zee
aan mijn einde te komen:
(de zee wast alles,
de zee bedekt
gras en weidegronden,
vult harten
met zout en duisternis).
Maar misschien ben ik al dood,
een jaar is altijd een jaar,
ik ben echt
helemaal niet uitgerust,
of wil ik soms
opnieuw gaan liggen
in het rustbed, waar ik
dromend luisterde
naar het ruisen
van de herfstige
berghellingen?
3
Hoy he vuelto
mis caminos.
Partí hace ya
un año.
Todo podría negarlo
ahora:
no sé si he nacido,
no sé si he leído
alguna vez un libro.
Habre tal vez hojeado
un verso de Salinas
que hoy quiero olvidar.
Un año nunca es suficiente
cuando se desea el descanso.
Si he nacido
es porque he de acabar
con mis huesos
en el mar:
(el mar lo lava todo,
el mar cubre
las hierbas y los pastos,
él llena los corazones
de sal y de tinieblas).
Pero yo acaso ya he muerto,
un año es siempre un año,
realmente no he
descansado nada,
¿o es que quiero
volver a recostarme
en el lecho
del descanso, en donde
en sueños escuchaba
el rumor
de las vertientes
del otoño?
De rivier (1 en 2)
1
Ik ben een rivier,
ik stroom
over brede stenen
ik stroom
over harde rotsen,
over het pad
door de wind getekend.
Om mij heen
staan bomen beschaduwd
door de regen.
Ik ben een rivier,
ik stroom steeds woester
met steeds meer geweld
stroom ik
steeds als ik word
weerspiegeld door de bogen
van een brug.
2
Ik ben een rivier
een rivier
een rivier,
kristalhelder
in de ochtend.
Soms ben ik
lieflijk
en vriendelijk. Ik
glijd zacht
door de vruchtbare valleien,
het vee en de gewillige mensen.
duizend keer te drinken.
Overdag komen kinderen
naar me toe
en
's nachts zoeken trillende geliefden
met hun ogen steun bij die van mij
en dompelen hun armen onder
in de donkere helderheid
van mijn spookachtige water.
1
Yo soy un río,
voy bajando por
las piedras anchas,
voy bajando por
las rocas duras,
por el sendero
dibujado por el
viento.
Hay árboles a mi
alrededor sombreados
por la lluvia.
Yo soy un río,
bajo cada vez más
furiosamente,
más violentamente
bajo
cada vez que un
puente me refleja
en sus arcos.
2
Yo soy un río
un río
un río
cristalino en la
mañana.
A veces soy
tierno y
bondadoso. Me
deslizo suavemente
por los valles fértiles,
doy de beber miles de veces
al ganado, a la gente dócil.
Los niños se me acercan de
día,
y
de noche trémulos amantes
apoyan sus ojos en los míos,
y hunden sus brazos
en la oscura claridad
de mis aguas fantasmales.
Balans van het jaar
Als het jaar eenmaal
voorbij is
verzamel ik
mijn nieuwe spullen,
ik eis
oude papieren op,
maak op het ritme
van vriendelijke gesprekjes
de balans op van het jaar
de balans van mijn
365 verstreken dagen:
alles was in een oogwenk
voorbij
er was geen tijd
om te oogsten,
of om maiskorrels
te zaaien op de velden.
De dagen vlogen
om, razendsnel,
ik zat
te lezen,
of schreef
een enkele keer
's avonds laat.
Ik was niet bang
voor de dood,
ik kon geen liefde
zaaien zoals
ik wilde,
ik raapte wat
gevallen vruchten op
en veronderstelde dat
ik ten slotte zou sterven
op een middag
tussen vogels en
bomen.
Ik ben niet dood.
Toch, soms, 's middags
als het zuchten
van de stilte
trilt,
open ik mijn hart
voor de samenzwering
van de wind
en het woord,
en bouw
huizen,
landerijen,
zeeën,
nieuwe dageraden,
nieuw verdriet
en zwijg ten slotte
(zoals altijd
vol herinneringen
en herinneringen).
Recuento del año
Una vez terminado
el año,
procedo a recoger
mis cosas nuevas,
procedo a reclamar
papeles viejos,
hago al compás
de charlas amistosas
el recuento del año,
el recuento de mis
365 días pasados:
todo se fue
rápidamente,
no hubo tiempo
para la cosecha,
ni para
sembrar el trigo
en los maizales.
Los días volaron
raudamente,
estuve sentado,
leyendo,
o alguna vez
escribiendo
hasta la noche.
No tuve miedo
de la muerte,
no pude sembrar
el amor como
quería,
recogí algunas
frutas caídas
y supuse que
al final moriría
alguna tarde
entre pájaros
y árboles.
No estoy muerto.
sin embargo,
entre tarde y tarde
cuando vibran
los soplos
del silencio,
abro mi corazón
al conjuro
del viento
y la palabra,
y construyo
casas,
tierras,
mares,
nuevos albores,
nuevas tristezas,
y callo al final
(como siempre
recordando y
recordando).
Manuel Vilas (1962) komt uit Huesca, Spanje en schrijft zowel proza als poëzie. Zijn vaak lange, parlando-achtige gedichten wijzen op invloed van Walt Whitman, maar zijn toon is moderner en vaak uitgesproken ironisch, zoals in 'Liefde' waar hij zichzelf, als wel vaker, opvoert als personage.
Liefde
Op een ochtend haalde Manuel Vilas al zijn spaarrekeningen leeg.
Hij ging naar de bank, naar de verzekeringsmaatschappij,
verkocht zijn auto, zegde zijn pensioenplan op
en nam alles in contanten mee, een berg hete bankbiljetten.
Wauw, zei hij, wauw,
en alle bankbedienden en directies raadden het hem af,
maar Vilas wilde verschrikkelijk graag plezier maken.
En dus ging hij op ziekenbezoek,
ging langs bij immigranten en zelfs bezocht hij gevangenissen.
Hij wilde een opzienbarende heilige zijn, daar hij had zin in,
hij had nu eenmaal die grootse droom.
Hij wilde Jezus zijn, Lenin, Paulus,
hij wilde verder gaan dan het bestaande, de natuur, het leven.
Hij liep heel Zaragoza af om geld uit te delen.
In de Calle Conde de Aranda gaf hij duizend euro aan drie Arabieren,
die zijn handen en zijn voeten kusten en voor hem knielden.
In calle Barcelona in de wijk Delicias,
gaf hij driehonderd euro aan een zwarte Afrikaanse,
en zij wilde de goede Vilas afzuigen,
maar Vilas zei, 'nee meisje, vandaag ben ik een heilige,
vandaag ben ik de Heilige Vilas,
bewaar jezelf voor je man, hij heeft je nodig,
ik zegen jullie; ga, meisje, en ga in vrede.'
En Vilas schaterde het uit.
Vuur, zijn vuur laaide almaar hoger op,
en hij bleef uitdelen, een Chinees omaatje
van een op-is-op-shop schonk hij zeshonderd euro
en het oudje maakte een foto van hem van tien miljoen pixels,
die ze vergrootte, inlijstte en midden in de winkel hing
met daaronder twee kaarsen.
Een verkoper van La Farola, die krant
van de armen, kreeg achthonderd euro.
En de verkoper barstte in tranen uit, en hij brandde
als een kaars in het hart van een oude kathedraal.
Vilas wilde een heilige zijn, daar hij had zin in.
De hele ochtend en de hele middag verbrandde hij zijn geld.
Hij keek omhoog, waar hemelse paleizen hun deuren opengooiden.
Hij was verliefd op zijn naasten.
Nooit hebben we iemand zo verliefd gezien.
Amor
Una mañana Manuel Vilas sacó todo su dinero de los bancos.
Fue a las cajas de ahorro, fue a las compañías de seguros,
vendió su coche, anuló su plan de pensiones,
se lo llevó todo en efectivo, un buen fajo de billetes calientes.
Qué bien, dijo, qué fuerte,
y todos los empleados y los directores querían disuadirle
pero Vilas tenía unas ganas infinitas de pasarlo bien.
Y luego se fue a ver enfermos,
a ver emigrantes, incluso se fue a las cárceles.
Quería ser un santo espectacular, tenía esa marcha,
tenía esa gran ilusión.
Quería ser Cristo, Lenin, San Pablo,
quería ir más allá del orden, de la naturaleza y de la vida.
Recorrió la ciudad de Zaragoza repartiendo dinero.
En Conde de Aranda, dio mil euros a tres árabes,
que le besaron los pies, y las manos, y se arrodillaron.
En el barrio de Delicias, en la calle Barcelona,
dio trescientos euros a una negra africana,
y ella quería comerle el sexo al buen Vilas,
pero Vilas dijo “no, nena, hoy soy un santo,
hoy soy San Vilas,
consérvate para tu marido, él te necesita,
y yo os bendigo; anda, nena, ve en paz”.
Y Vilas se echó a reír.
Fuego, qué fuego más grande,
y siguió repartiendo, a una vieja china
de un todo cien le dio seiscientos euros,
y la vieja le hizo una foto de diez millones de megapisels
y la amplió y la enmarco y la colgó
en mitad de su tienda con dos velas debajo.
A un vendedor de La Farola, ese periódico
de los pobres, le dio ochocientos euros.
Y el vendedor se echó a llorar y ardía
como una vela en mitad de las catedrales antiguas.
Vilas quería ser un santo, tenía esa marcha.
Toda la mañana y toda la tarde estuvo quemando su dinero.
Miró la atmósfera y se estaban abriendo los palacios celestiales.
Estaba enamorado de sus semejantes.
Nunca vimos a nadie tan enamorado.
Oud als de zon
Al deze
kennis
die ik heb
van mijn lijf
gaat verloren.
Oud
als de zon
die aan de hemel
staat.
Hoe verleidelijk
het vader
te noemen,
dood
te noemen,
Spanje
te noemen.
Viejo como el sol
Todo este
Conocimiento
que trengo
de mi cuerpo
se perderá
Viejo
como el sol,
que está arriba.
Qué tentación
Llamarlo
padre,
llamarlo
muerto,
llamarlo
España.
Verlossing
Zeg me iets liefs voordat de dag om is.
Je zei, schat, je moet sterk zijn, je kunt het
niet laten afhangen van die mensen, je bent doodop,
vergeet ze, help me bij het uitruimen van de vaatwasser,
en ik keek naar de oktoberavond met zijn sterren,
die ons huis betrad, onze lichamen verlichtte,
onze zielen leegde, en jij zei, eet iets,
er staat rijst in de oven, eet iets, schat,
neem wat en hou op met die absurde gedachten
over haat en mislukking, die rijst is goddelijk.
Zeg me iets liefs voordat de dag om is.
Redención
Dime una palabra amable antes de que termine el día.
Me dijiste, 'cariño, tienes que ser fuerte, no puedes
depender de esa gente, estás muy cansado,
olvídalos, ayúdame a recoger el lavavajillas'
y yo miraba la noche de octubre con sus estrellas
entrar en nuestra casa, illuminar nuestros cuerpos,
vaciar nuestras almas, y tú dijiste 'cena algo,
hay un poco de arroz en el horno, cena algo, cariño,
come algo y olvídate de todas esas ideas absurdas
sobre el odio y el fracaso, ese arroz está divino.'
Dime un palabra amable antes de que termine el día.
De Peruaanse Blanca Varela (1926-2009) wordt gerekend tot de voornaamste Spaanstalige dichters van de vorige eeuw. Haar oeuvre is niet lieflijk en ondanks de soms surrealistische beelden ook niet exotisch, maar laat vaak met een zekere grimmigheid de duistere kant der dingen zien. Voor haar werk kreeg ze alle belangrijke poëzieprijzen.
Bezoeking
Ik liet de duivel achter
in een dichte kist
op zijn kleine bedje van batist
buiten vliegt de engel
klopt op ruiten
wacht
in de ene hand het rijm
als een traan
in de andere de stilte
als een zwaard
gooi mij uit mijn lichaam
het is twaalf uur
geen zon of sterren
Visitación
Dejé al demonio encerrado
en un cajón
en su pequeño lecho de crespón
afuera el ángel vuela
toca la puerta
espera
en una mano la rima
como una lágrima
en la otra el silencio
como una espada
échame de mi cuerpo
son las doce
sin sol ni estrellas
Laat het zo zijn
De dag ligt achter ons
net gebruikt, nu al vergeefs.
Het grote licht gaat aan,
alle deuren bezwijken voor een man
die slaapt,
de tijd is een boom die maar door blijft groeien.
De tijd,
de grote halfopen deur,
de ster die verblindt.
Niet met je ogen zie je deze druppel
licht geboren worden die eens
een dag zal zijn, een dag was.
Zing, wilde bij, reis
rustig door het verlichte, feestelijke
labyrint
Adem en zing.
Sla waar alles eindigt je vleugels uit.
Jij bent de zon,
de angel van de dageraad,
de zee die bergen kust,
de volmaakte helderheid,
de droom.
Así sea
El día queda atrás,
apenas consumido y ya inútil.
Comienza la gran luz,
todas las puertas ceden ante un hombre
dormido,
el tiempo es un árbol que no cesa de crecer.
El tiempo,
la gran puerta entreabierta,
el astro que ciega.
No es con los ojos que se ve nacer
esa gota de luz que será,
que fue un día.
Canta abeja, sin prisa,
recorre el laberinto iluminado,
de fiesta.
Respira y canta.
Donde todo se termina abre las alas.
Eres el sol,
el aguijón del alba,
el mar que besa las montañas,
la claridad total,
el sueño.
Puerto Supe
Aan J.B.
Dit is de kust van mijn jeugd,
onder die o zo hoge hemel,
hemel als geen andere, hemel, snelle schaduw,
spookachtige wolken, duistere draaikolk van vleugels,
blauwe huizen aan de horizon.
Naast de grote villa zonder ramen
Naast de blinde koeien,
Naast de troebele likeur en de vleesetende vogel.
O, zee van alledag,
zeeberg,
regenmond van de koude kust!
Daar verwoest ik met schitterende stenen
het huis van mijn ouders,
daar verwoest ik de kooi met kleine vogels,
ik ontkurk de fles en zwarte rook ontsnapt,
verft lieflijk de lucht en haar tuinen.
Uren lag ik aan de droge rivier,
tussen het stof en de trillende bladeren,
in de brandende ogen van deze aarde
waarnaar de zee zijn witte pijl werpt.
Een enkel seizoen, steeds hetzelfde weer
van druipende vingers en vissenadem
Een hele lange nacht in het zand.
Ik houd van de kust, die dode spiegel
waarin de lucht wervelt als bezeten,
deze golf van vuur die gangen wegvaagt,
en schaduwcirkels en perfecte glazen.
Hier aan de kust klim ik uit een zwarte put,
ik ga van de nacht naar het holst van nacht,
ik ga naar de wind die blind langs
glanzende lege ogen waait,
of woon binnen in een dode vrucht,
die verstikkende zijde, die drukkende ruimte
vol water en bleke bloemkronen.
Aan deze kust ben ik het die wakker wordt,
tussen het bruinvleugelige gebladerte
die op deze lege tak zit
die niet de nacht wil zien.
Hier aan de kust heb ik wortels,
onvolmaakte handen,
een brandend bed waarin ik huil, alleen.
Puerto Supe
A J.B.
Está mi infancia en esta costa,
bajo el cielo tan alto,
cielo como ninguno, cielo, sombra veloz,
nubes de espanto, oscuro torbellino de alas,
azules casas en el horizonte.
Junto a la gran morada sin ventanas,
junto a las vacas ciegas,
junto al turbio licor y al pájaro carnívoro.
¡Oh, mar de todos los días,
mar montaña,
boca lluviosa de la costa fría!
Allí destruyo con brillantes piedras
la casa de mis padres,
allí destruyo la jaula de las aves pequeñas,
destapo las botellas y un humo negro escapa
y tiñe tiernamente el aire y sus jardines.
Están mis horas junto al río seco,
entre el polvo y sus hojas palpitantes,
en los ojos ardientes de esta tierra
adonde lanza el mar su blanco dardo.
Una sola estación, un mismo tiempo
de chorreantes dedos y aliento de pescado.
Toda una larga noche entre la arena.
Amo la costa, ese espejo muerto
en donde el aire gira como loco,
esa ola de fuego que arrasa corredores,
círculos de sombra y cristales perfectos.
Aquí en la costa escalo un negro pozo,
voy de la noche hacia la noche honda,
voy hacia el viento que recorre ciego
pupilas luminosas y vacías,
o habito el interior de un fruto muerto,
esa asfixiante seda, ese pesado espacio
poblado de agua y pálidas corolas.
En esa costa soy el que despierta
entre el follaje de alas pardas,
el que ocupa esa rama vacía,
el que no quiere ver la noche.
Aquí en la costa tengo raíces,
manos imperfectas,
un lecho ardiente en donde lloro a solas.