Frank Lekens vertaalt Carpenter's Gothic

Carpenter’s Gothic; of De dubbelzinnigheden

 

Fragment van ‘Carpenter’s Gothic; or, The Ambiguities’, hoofdstuk 6 uit Steven Moore, William Gaddis (Expanded Edition), (New York: Bloomsbury, 1989, 2015)

Nadat in 1975 zijn roman JR was verschenen, werkte Gaddis af en toe als docent aan Bard College, een ervaring die hij als volgt beschreef:

Mijn vriend William Burroughs zei altijd dat hij geen les gaf in creatief schrijven, maar in creatief lezen. Dat was ook mijn gedachte bij de colleges die ik gaf aan Bard, met name voor het vak ‘Mislukking als thema in de Amerikaanse literatuur’, waarvoor we van alles lazen, van Dale Carnegie’s How to Win Friends and Influence People tot Pragmatism van William James en Diary of a Mad Housewife. Ik probeerde vooral vragen op te werpen waar geen duidelijk antwoord op is. De problemen blijven bestaan, omdat niets absoluut is.[1]

Carpenter’s Gothic is zo’n les in creatief lezen, een roman die vragen opwerpt waar geen duidelijk antwoorden op zijn en die alle absolute waarden met dubbelzinnigheden ondermijnt. ‘Er is een heel dunne scheidslijn tussen de waarheid en wat er echt gebeurt’, luidt een uitspraak van een van de personages die doorklinkt in de hele roman. Maar al verkondigt de helft van de personages de waarheid en onthult de andere helft wat er echt gebeurt, er is steeds sprake van een meerduidigheid die geen van beide groepen wil erkennen en die ertoe leidt dat de lezer over veel van de gebeurtenissen in de roman geen volledig uitsluitsel kan krijgen en veroordeeld is tot de onzekerheid die de grondtoon vormt van onze ambigue tijden.

Het volgende kan in ieder geval worden gezegd: Carpenter’s Gothic gaat over de laatste maanden in het leven van Elizabeth Booth, ‘een bloedmooi roodharig societymeisje uit de exclusieve voorstad Grosse Point in Michigan’ en ‘de dochter van wijlen de grondstoffentycoon F.R. Vorakers’. Haar vader stond aan het hoofd van het in zuidoost-Afrika actieve Vorakers Consolidated Reserve (VCR) en heeft zich, acht of negen jaar voordat de roman begint, van het leven beroofd toen zijn omkooppraktijken aan het licht dreigden te komen. Paul Booth, een Vietnamveteraan en trotse telg van een familie uit de Zuidelijke Staten (maar eigenlijk een weeskind met een schimmige afkomst) die Vorakers smeergeld moest rondbrengen, heeft zijn begrafenis toen te baat genomen om het aan te leggen met Liz (zoals hij haar noemt), met wie hij nu dus is getrouwd (zijn tweede huwelijk). Hij heeft het grootste deel van haar geld er vrij snel doorheen gejaagd met een paar ondoordachte plannetjes om snel rijk te worden. De rest van de erfenis zit vast in een trustfonds dat tot Pauls grote frustratie beheerd wordt door Adolph. Vier jaar geleden heeft Liz een vliegramp overleefd en Paul probeert via de rechter nog steeds een schadevergoeding los te krijgen voor het leed dat hem zou zijn aangedaan doordat zij haar ‘echtelijke plichten’ niet meer kan vervullen. Uit geldnood hebben ze New York verruild voor een huurhuis verderop aan de Hudson, een negentig jaar oud houten huis gebouwd in de Amerikaanse ‘carpenter gothic’-stijl van eind negentiende eeuw. Daar hoopt Paul carrière te gaan maken als mediaconsultant. Zijn belangrijkste klant is Elton Ude, een plattelandspredikant uit het diepe Zuiden. Als een van diens gelovigen tijdens de doop verdrinkt, helpt Paul hem om dat potentiële schandaal om te smeden tot het begin van een door de goddelijke voorzienigheid ingegeven multimediale kruistocht tegen de krachten van het kwaad, ook wel de duistere machten genoemd (zoals het communisme, docenten die de evolutie onderwijzen, de ‘linkse joodse pers’ en onkerkelijke humanisten). Voor Paul is het huis alleen een plek om ‘te eten en te slapen en te neuken en de telefoon te beantwoorden’, en hij is dan ook meestal afwezig. Af en toe wordt Liz even verrast met een onaangekondigd bezoekje van haar jongere broer Billy, maar het grootste deel van de tijd houdt ze zich bezig met het bestrijden van haar verveling en het afhandelen van een eindeloze reeks telefoontjes, vaak van mensen die naar hun afwezige huisbaas vragen.

En daar is dan de mysterieuze vreemdeling. Deze McCandless, een man van naar schatting eind de vijftig, is van huis uit geoloog en heeft ooit het goudveld in Afrika in kaart gebracht waarover nu het getouwtrek plaatsvindt tussen VCR en dominee Ude, die daar een zending en een radiozender heeft. Uit afkeer van de groeiende bemoeienis van de CIA bij de verschillende Afrikaanse onafhankelijksbewegingen in de jaren vijftig is McCandless al jaren op drift. Hij trouwde en kreeg een zoon, Jack (die op school zat met Billy), voorzag in zijn levensonderhoud met lesgeven en het schrijven van lemma’s voor encyclopedieën en artikelen voor wetenschapsbladen, en hij heeft zelfs een roman geschreven over zijn ervaringen met de CIA in Afrika. Na de scheiding van zijn eerste vrouw is McCandless hertrouwd met een jongere vrouw, Irene, die twee jaar voordat de roman begint ook bij hem is weggegaan. Nu heeft hij zowel de fiscus als de CIA achter zich aan, die laatste in de onbehouwen persoon van Lester, een oud-collega uit zijn Afrikaanse tijd die ervan overtuigd is dat McCandless cruciale informatie over het betwiste goudveld heeft achtergehouden.

Op een mistige morgen duikt McCandless ineens op om wat papieren uit te zoeken in een afgesloten kamer in het huis. Liz bloeit helemaal op van zijn bezoek, ze tovert hem in gedachten om tot een door het leven getekende, romantische ‘oudere man’ met een mysterieus verleden, en als hij een week later nog een keer langskomt en Paul zoals gewoonlijk niet thuis is, lokt ze hem haar bed in. McCandless vertrekt de volgende middag samen met haar broer Billy, die door zijn gesprekken met McCandless (daar in het huis en later die avond in New York) gesterkt wordt in zijn voornemen om voor zijn vaders concern in Afrika te gaan werken.

Ze zijn nauwelijks vertrokken of Paul komt weer thuis, zijn kleren gescheurd (als gevolg van een worsteling met een straatrover) en ook al zijn mediaplannen aan flarden. Hij is tienduizend dollar rijker, want hij heeft het smeergeld achterover gedrukt waarmee Ude senator Teakell en de mediatoezichthouder wilde omkopen en hij heeft een jonge zwarte knul honderd dollar betaald om de dominee dood te schieten. Die avond wordt een ander huis in de straat in de as gelegd door brandstichters die zich hebben vergist: ze hadden het aangezien voor dat van McCandless.

Als McCandless een week later weer langskomt, is het hele huis door inbrekers overhoop gehaald en is Liz in tranen omdat ze net gehoord heeft dat haar broer is omgekomen: het vliegtuig waar hij in zat is voor de kust van Afrika werd neergehaald – een aanslag op senator Teakell, die daar zogenaamd ging kijken wat er moest gebeuren ‘om de grondstoffen van de vrije wereld te beschermen’, maar in feite alleen zijn eigen investeringen wilde veiligstellen. McCandless maakt zich op om het land te verlaten, hij is ingegaan op Lesters bod van zestienduizend dollar voor al zijn papieren, maar hij weet Liz niet over te halen om mee te gaan. Als hij weg is, krijgt ze nog heel even bezoek van McCandless’ eerste vrouw, en beiden denken dan dat ze zijn tweede vrouw Irene voor zich hebben. Als zij weer is vertrokken en Liz alleen in huis is, krijgt ze een hartaanval – voortekenen daarvan zijn in de loop van het verhaal al verschillende keren langsgekomen, al deden haar artsen de symptomen simpelweg af als hoge bloeddruk. Omdat het huis nog overhoop lag na de inbraak van die ochtend, wordt in de pers abusievelijk gemeld dat ze is overleden toen ze de inbrekers betrapte. Paul gelooft dat verhaal en is weliswaar van slag door haar dood, maar is er ook als de kippen bij om ervoor te zorgen dat zowel haar als Billy’s erfdeel bij hem terechtkomt, en het laatste wat we van hem zien is dat hij onderweg naar hun beider begrafenis met hetzelfde zinnetje waarmee hij het jaren geleden had aangelegd met Liz nu haar beste vriendin Edie probeert te versieren.

Zoals altijd wanneer je een roman van Gaddis probeert samen te vatten, doe je daarmee volstrekt geen recht aan het complexe weefsel van gebeurtenissen in het verhaal, en vooral ook aan de manier waarop hij die gebeurtenissen voor het voetlicht brengt. Als je Carpenter’s Gothic openslaat, is het alsof je een doos met een legpuzzel opent: alle stukjes zijn aanwezig, maar je moet de puzzel als lezer zelf nog leggen. Dat refrein van Paul, ‘de stukjes bij elkaar leggen zie je wel hoe alle stukjes verdomme perfect in elkaar passen’, is ook Gaddis’ instructie voor de lezer. De auteur maakt het je niet makkelijk: van de afkorting VCR die in het boek voortdurend wordt gebruikt, wordt pas zo’n dertig bladzijden voor het einde verteld waar die voor staat; in het tweede hoofdstuk zit er een brief uit Thailand bij de post, maar pas enkele bladzijden voor het einde horen we wat daarin staat; in de dialogen wordt verwezen naar mensen waarvan soms pas vele bladzijden later wordt opgehelderd wie dat zijn – áls het al gebeurt. Onzekerheid is de toon die de tekst al meteen in de eerste zin aanslaat (‘De vogel, een gaai toch? of een duif’), en ook al wordt deze specifieke vraag aan het eind van het eerste hoofdstuk wel beantwoord (‘Het was een duif’), de roman zit vol andere toespelingen en dubbelzinnigheden die nooit worden opgehelderd. Zelfs na ettelijke malen herlezen blijven er gebeurtenissen over die niet helemaal te duiden zijn, soms omdat we er niet genoeg informatie over krijgen, soms omdat we er twee verschillende versies van te horen krijgen en niet in staat zijn die te verifiëren. Zoals Paul later klaagt: ‘stukjes passen wel in elkaar punt is alleen dat er verdomme veel te veel stukjes zijn’.

Deze vertelstrategie is niet bedoeld om de lezer van zijn stuk te brengen of dwars te zitten, maar om het centrale filosofische conflict van de roman te verbeelden: de spanning tussen geopenbaarde waarheid en verworven kennis. Er is geen alwetende verteller die als een soort God van de vertelling allerlei zaken ‘onthult’: je kunt alleen begrijpen ‘wat er echt gebeurt’ door de tekst met zorg, aandacht en intelligentie te lezen. Dat McCandless twee keer getrouwd is geweest kun je als lezer dan bijvoorbeeld opmaken uit het feit dat mevrouw McCandless oud genoeg is om een zoon van 25 te hebben, maar Irene jong genoeg is om nog Tampax te gebruiken, en dat Lester zegt dat ze er op de foto zo jong uitziet. En dat ook na aandachtige bestudering van de tekst de betekenis van sommige gebeurtenissen nog steeds niet vaststaat, wil zeggen dat de lezer met die onzekerheid moet leren leven en moet afzien van de hang naar absolute zekerheid – zoals een geestelijk volgroeid mens ook de onzekerheid van het echte leven boven de absolute zekerheid van de religieuze openbaring stelt. Gaddis speelt in zijn roman niet voor God, maar voor de filosoof die de dood van God verkondigde: ‘De bedenking, de zijsprong, het vrolijke wantrouwen, de spotlust zijn blijken van gezondheid,’ zegt Nietzsche: ‘al het absolute hoort in de pathologie thuis.’

Nu kun je van Jezus niet zeggen dat hij ooit in absolute waarheden sprak, maar van zijn volgelingen in Carpenter’s Gothic wel. Volgens dominee Ude was Jezus de man ‘die dat grote bouwwerk oprichtte als veilig heenkomen voor de zwakken en vermoeiden, voor al wie op zoek is naar Zijn absolute waarheid in hun dagen van rampspoed en vervolging’. Zo’n zelfde fanatieke overtuiging is de motor achter de pogingen van ‘een charmant Texaans echtpaar,’ zoals McCandless aan Billy uitlegt, ‘dat op zijn hoede is voor schoolboeken die schadelijk zijn voor de vaderlandsliefde, het vrije ondernemerschap, de godsdienst, het ouderlijk gezag, niet in een officiële hoedanigheid natuurlijk, gewoon die goeie ouwe Amerikaanse burgerwachtmentaliteit op jacht naar, waar staat het, boeken die absolute waarden ondermijnen door het stellen van vragen waarop ze geen duidelijke antwoorden bieden’. Die precieze opsomming van conservatieve waarden is relevant: Carpenter’s Gothic drijft niet alleen de spot met het fundamentalisme, maar levert kritiek op de manier waarop het denken in absolute waarheden kan uitmonden in imperialisme, xenofobie, slechte wetenschap, roofkapitalisme en het soort paranoïde Koude Oorlogs-ideologie dat zijn weerslag vindt in een kop uit de New York Post ergens aan het einde van de roman (en wellicht de wereld): ‘prez: tijd om het rijk van het kwaad een halt toe te roepen’.


[1] Bard College Bulletin, november 1984. Gaddis voegde er oorspronkelijk nog twee zinnen aan toe: ‘Vragen open laten, zoals ik aan Bard deed, maakt lesgeven moeilijk. Dat is wat anders dan wiskunde geven. Het legt een grote verantwoordelijkheid op de schouders van de docent.’

AchtergrondYvon Vijn