Recensies ''Voor een graf zonder naam'' van Juan Carlos Onetti

Nico van der Sijde, bazarow.com

Bizarre en zichzelf ondermijnende verhalen over absurde zinloosheid

De Uruguese schrijver Juan Carlos Onetti (1909- 1994) is een compromisloos zwartgallige schrijver, en zijn ongehoord barokke boeken staan stijf van alomtegenwoordige vergeefsheid en zinloosheid. Dat, en zijn totaal ontbrekende interesse in zelfpromotie, is mogelijk de reden dat hij in Nederland nooit aansloeg. Toch wordt hij o.a. in Duitsland goed gelezen. Velen vinden hem bovendien één van de grootste Zuid- Amerikaanse schrijvers ooit. En zelf vind ik al zijn boeken een feest om te lezen, juist door alle zo briljant voelbaar gemaakte zwartgalligheid en zinloosheid. Het is dus een heel goede zaak dat Uitgeverij Kievenaar hem in Nederland weer op de kaart zet. Eerder verschenen al de even intrigerende als onnavolgbare novellen "Afscheid" en "De dood en het meisje", daarna de ongrijpbaar intrigerende roman "Lijkendrijver", en nu de exemplarische novelle "Voor een graf zonder naam". In een prijzenswaardig soepele vertaling van Marijke Arijs, die tevens een enthousiasmerend en verhelderend nawoord verzorgde.

De ik- verteller van deze novelle is dokter Diaz Grey, een bekend alter ego van Onetti die in veel van zijn novellen en romans optreedt. Steeds op andere manieren, maar steeds met een volmaakt troosteloze blik en totaal onthecht van alle illusies. In Voor een graf zonder naam vertelt hij ons het bizarre verhaal van een naamloze gestorven vrouw en een bok. Zelf heeft Diaz Grey alleen “een absurd lichte kist” gezien met haar lijk erin, en een stokoude stinkende bok met gespalkte poot die de kist volgt, en vrij snel daarna eveneens sterft. Maar daarna reconstrueert hij de voorgeschiedenis van de vrouw en van haar bok. Op basis van allerlei gissingen, verzinsels, regelrechte leugens van eigen makelij, en vele elkaar volkomen tegensprekende onbetrouwbare getuigenissen. Zodat er een zeer gefragmenteerd verhaal ontstaat, vol gaten, onzekerheden, dubbelzinnigheden, tegenspraken en onwaarheden. Een absurd en van elke zin verstoken verhaal, dat uit vele verschillende verhalen bestaat die elkaar en zichzelf voortdurend ondermijnen. Het verhaal gaat dus, zoals zoveel van Onetti’s verhalen, over de onmogelijkheid om een logisch en sluitend verhaal te vertellen. Alsof over onze zo absurde wereld er alleen maar volstrekt absurde en tegenstrijdige verhalen verteld kunnen worden. Zonder zin, zonder clou, zonder samenhang. Alsof de werkelijkheid een ongerijmde dubbelzinnigheid is die nog weer verdubbeld wordt door de bedrieglijke verhalen die we over die werkelijkheid vertellen.

Zo van zin en samenhang verstoken is het verhaal dat we aan het eind alleen maar vragen hebben over de vrouw en haar bok. Want wat voor iemand was die vrouw? Wat dreef haar om een bok bij zich te houden op zelfs de meest onwaarschijnlijke plaatsen? Iedereen heeft daar zo zijn eigen afwijkende, soms heel erg tastende mening over. Volgens sommigen verdiende zij de kost door op een station een zielig bedelverhaal af te steken en haar lichaam te verkopen, steeds in gezelschap van een bok. Maar waarom dan die bok? Klopt dit verhaal trouwens wel? En heeft die bok eigenlijk wel echt bestaan? Sommige onbetrouwbare getuigen zeggen van wel, maar spreken van een nepbeest of een speelgoedbeest. Ook zegt iemand dat die neppe bok “het symbool was van iets dat ik van mijn leven niet zal begrijpen en ik verwacht ook niet dat iemand het me uitlegt”. Het beest is, zo wordt gezegd, “niet geboren uit een moederdier maar uit een menselijk brein, uit een artistieke intentie”. Maar wat die intentie is weet niemand, gezien ook de volkomen cryptische symboolwaarde van het beest. En dat versterkt weer de ongewisheid van dit toch al zo ongewisse verhaal.

Bovendien, degene die de vrouw de bok vermoedelijk schonk is, althans volgens onbetrouwbare getuigen en Greys eigen fantasie, een uiterst dubbelzinnige figuur met heel cryptische intenties. Namelijk ene Ambrosius, iemand “met een peinzende uitdrukking op zijn gezicht, alsof hij tevergeefs op zoek was naar iets om over na te denken”. En iemand die alleen zwijgt, “alsof hij nog niet had leren praten, alsof hij nog steeds volhardde in de eeuwenoude poging om een taal te creëren, de enige waarin hij de ideeën zou kunnen uitdrukken die nog niet in hem waren opgekomen”. Bovendien ligt hij voortdurend in het halfduister in bed, “onverschillig voor de cyclus van licht en donker”. En hij heeft “een koppig hoofd dat onmenselijk was geworden van al dat mediteren, van zijn minachting voor de wereld en zijn trots aanvaarde onderwerping aan de onvermijdelijkheid van het scheppen”. Is hij, gezien die laatste zin, misschien net zo’n absurdistisch fabulerende verteller als Diaz Grey? Zij het een verteller die nog geen taal heeft en nog geen gedachten? En is zijn geschenk – zijn gave van de bok- dan wellicht een bewust absurdistische daad die uit minachting voor de wereld is geboren? In elk geval is hij een absurd personage, dat niet de taal en de conventies van de normale wereld wil volgen, omdat hij die wereld minacht. En dus was ook zijn idee om de vrouw een bok te geven vast onnavolgbaar voor burgermannen als u en ik.

Wie was bovendien die vrouw? Wat is haar naam? Volgens ene Jorge Malabia heet ze Rita, maar later spreekt hij dat weer tegen en noemt hij haar een naamloze. Maar Jorge is een apert onbetrouwbare verteller, door zijn eigen tegenspraken en omdat hij – volgens Diaz Grey althans, maar ook volgens een van zijn vrienden- voortdurend poseert. Bovendien staat Jorge lang stil bij hoe zijn eigen geliefde Julita, die door waanzin gegrepen was, naar Rita keek: “Ze heeft mensen nooit in hokjes kunnen plaatsen en had met niemand vastomlijnde relaties. En dus was Rita voor haar achtereenvolgens misschien volgens een vast en regelmatig terugkerend patroon dienstbode, een goede vriendin, een dochter, een hond, een spion of een zus. En ook een rivale, nóg een vrouw om jaloers op te zijn”. In de ogen van de waanzinnige Julita bestaat Rita dus alleen in vele verschillende gestaltes. Maar ook in de ogen van Diaz Grey, want die kent haar alleen maar via uiteenlopende en elkaar tegensprekende verhalen die steeds een ander vertekend beeld geven. En via zijn eigen veranderlijke verzinsels, drogbeelden, fantasma’s en gissingen.

De novelle staat kortom bol van de elkaar tegensprekende en zichzelf ondermijnende verhalen, en zuigt ons daarmee helemaal mee in werelden vol ongewisheid. Bovendien is hij doordesemd van sfeerbeelden die ons helemaal meezuigen in de uitzichtloze troosteloosheid. Meteen op de eerste pagina’s gaat het al om begrafenissen en “een zeker welbehagen in onze tegenspoed”. Al snel daarna vertelt Diaz Grey hoe hij rookt en iemand anders niet: die ander neemt aan “dat hij een toekomst heeft waar een mens op voorbereid moet zijn”, maar de Diaz Grey doet dat kennelijk niet. En DUS rookt hij. Even verderop meldt hij dat hij “op mijn hurken een sigaret [zit] te roken. De zomer, de verraderlijke verlokkingen van al die voorbije zomers, de omhoog kringelende rook van de keukens in de verte”. En nog iets later observeert hij een sigaar rokende koetsier van een lijkwagen: “Hij hield de sigaar midden in zijn halvemaanvormige mond en staarde in ontroostbaar gepeins verzonken naar de blauwe rook die op de windstille middag langzaam omhoog kringelde”.

Een roker die rookt omdat hij niet in een toekomst gelooft. En die met sombere voldoening kijkt naar omhoog kringelende en in het niets verdwijnende rook. Van dat soort sfeerbeelden van vergeefsheid is "Voor een graf zonder naam" doordrenkt. Die vergeefsheid wordt nooit geanalyseerd, geduid of verklaard: hij is er gewoon, overal en altijd. Op zodanig onontkoombare wijze dat elke analyse of verklaring vergeefs is en ontoereikend is. Want die zinloosheid is zonder enig waarom. En wordt dus ook opgeroepen met sfeerbeelden zonder enig waarom. Even ongrijpbaar en zonder waarom als omhoog kringelende rook. Even ongrijpbaar en zonder waarom als het zich voortdurend ondermijnende verhaal over de vrouw en haar bok.

Als arts komt Diaz Grey vaak in aanraking met ziekte, verval, uitzichtloosheid. Bijvoorbeeld met een man die, geteisterd door de hopeloze ziekte van zijn vrouw, “zijn hartstochtelijke haat tegen het leven op mij kon afreageren. Zoals gewoonlijk wist ik niet hoe ik zijn leed het beste kon verlichten: door hem hoop te geven of door hem die juist te ontnemen”. Maar de man zelf vindt mogelijk een wrange troost in de nog grotere troosteloosheid van de wereld om hem heen: “Misschien vond de man troost in deze nog grotere ellende – de statische ellende van de zwervers, de dynamische van de morsige kinderen op blote voeten -, misschien werd hij opgemonterd door de gedachte dat het druppelende bloed in de kamer geen persoonlijke tragedie was, maar slechts een minuscuul, anoniem detail dat een actieve bijdrage leverde aan de vervolmaking van het ongeluk van de mens”. Bodemloos, deze troosteloosheid. Niet alleen die van die man zelf, maar ook die van de hem observerende en peilende Diaz Grey. De troosteloos naar troosteloosheid kijkende troosteloze.

Ook tamelijk bizar en troosteloos is een passage waarin Diaz Grey bij toeval Jorge Malabia aantreft in het ziekenhuis. Die is daar om een wel heel opmerkelijke reden: “Ik hoorde dat ze van plan waren een trepanatie uit te voeren. Ik wilde iemand op die manier zien sterven, in de fractie van de seconde waarin de hersenen doodgaan. Maar ze hebben zich bedacht”. De lezer weet niet of poseur Jorge Malabia hier wellicht weer aan het poseren is, maar dat maakt deze passage niet minder bizar. Want er is hoe dan ook sprake van een macaber soort fascinatie voor het sterven. En voor de even ultieme als onontkoombare nederlaag die dat sterven betekent. Dat illustreert naar mijn gevoel hoe illusieloos Jorge Malabia naar de wereld kijkt, en hoe uitzichtloos het bestaan voor hem is. Wat uiteraard weer illusieloos wordt opgetekend door Diaz Grey.

Exact dat soort absurde uitzichtloosheid observeert Diaz Grey in deze novelle voortdurend, met totaal illusieloze blik. Net als andere anti- helden uit ander werk van Onetti omarmt hij de desolate sferen van nederlaag, verval, teleurstelling, vergeefsheid en existentiële leegte. Hij durft dus om de totale zinloosheid van het bestaan in de ogen te zien. Of in elk geval niet weg te lopen voor het inzicht in de totale zinloosheid van alles. Hij omarmt de totale mislukking, het ultieme failliet van het hele bestaan, de teloorgang en vergeefsheid van alle verlangens en dromen, de alles doordesemende waanzin. Dat geeft hem een bepaalde heroïek: de treurige heroïek van iemand die het totale falen recht in het gezicht ziet. Precies daarom zegt hij, uiteindelijk: “ik was de uitdaging aangegaan en had tenminste één van de dagelijkse nederlagen in een overwinning omgezet”. De “overwinning” is dat hij zijn persoonlijke versie, zijn eigen verhaal, heeft weten te schrijven over een raadselachtige vrouw met een raadselachtige bok. In dit verhaal wordt de zinloosheid echter niet overwonnen, maar voelbaar gemaakt. Juist omdat het verhaal zichzelf op allerlei manieren ondermijnt, en allerlei uitermate pregnante sfeerbeelden van troosteloosheid bevat. En precies dat is volgens mij Diaz Greys troosteloze overwinning.

Ik bewonder hoe Onetti in deze novelle jongleert met vele elkaar en zichzelf ondermijnende verhalen, en hoe hij ons daarmee helemaal doordringt van de dubbelzinnige ongewisheid der dingen. Ook bewonder ik hoe hij ons helemaal meezuigt in de troosteloosheid van alles, zodat ook wij die voor even vlijmscherp onder ogen zien. En ik bewonder zijn ongelofelijk trefzekere stijl en vorm. Lees deze novelle, zou ik zeggen, en lees ook de andere door Kievenaar uitgegeven Onetti’s. En ook zijn andere prachtwerken: zijn magnifieke maar in de ramsj versmoorde verhalenbundel "De put", zijn meesterlijke romans "Het korte leven" en "De werf", en ook "Laat de wind maar spreken". Bovendien hoop ik vurig dat dit niet de laatste Onetti is die bij Kievenaar uitkomt. Want Onetti is groot. Zeer groot.

 

Maarten Steenmeijer, De Volkskrant

‘Voor een graf zonder naam’ van Juan Carlos Onetti is vertaald met lef en visie

Gabriel García Márquez omschreef het door hem verzonnen dorp Macondo ooit als ‘een gemoedstoestand’. Die typering is nog sterker van toepassing op Santa María, de fictieve stad waar een groot deel van het werk van Juan Carlos Onetti is gesitueerd. In de romans en verhalen van ‘de steppewolf van de Uruguayaanse literatuur’ lezen we niet, zoals bij García Márquez, over kleurrijke avonturen van kleurrijke personages in een kleurrijke wereld.

Nee, Onetti sluit ons op in de hoofden van sombermannen (vrouwen krijgen zelden het woord van hem) die het bestaan ervaren als een mislukking, een nederlaag of, op zijn best, als een troosteloze farce. Ook de verhalen die ze in hun dooie eentje reconstrueren, verzinnen dan wel bij elkaar liegen (hun voornaamste bezigheid), zijn doortrokken van dit inktzwarte levensgevoel.

Treurig verhaal

Zo ook in de novelle Voor een graf zonder naam, waarin een arts (Díaz Grey, die we al kenden uit romans als Het korte leven, De werf en Lijkendrijver) vat probeert te krijgen op het verhaal van Rita, de vrouw die zojuist in Santa María ten grave is gelegd. In die stad had ze als dienstbode gewerkt om vervolgens naar Buenos Aires te trekken en daar in het gezelschap van een bok (!) de kost te verdienen, door op een station een zielig bedelverhaal af te steken en haar lichaam te verkopen.

De arts sprokkelt het treurige verhaal van Rita bij elkaar op basis van gesprekken met een handjevol betrokkenen en neemt de moeite dat op papier te zetten. De illusie dat dit verhaal overeenkomt met wat er werkelijk is gebeurd, heeft hij niet, al was het alleen maar omdat niemand betrouwbaar is. Door het op te schrijven heeft hij wel het gevoel gekregen dat hij ‘tenminste een van de vele dagelijkse nederlagen in een overwinning [had] omgezet.’ Het zijn de laatste woorden van Voor een graf zonder naam.

Mogen we hieruit afleiden dat schrijven existentiële verlichting brengt? Het is moeilijk te geloven, want ook in Voor een graf zonder naam is alles (werkelijkheid én verbeelding) doortrokken van een chronische lamlendigheid, een diepgeworteld besef van vergeefsheid en een schrale, schurende eenzaamheid.

Minder zwaar op de maag

Opvallend is wel dat Voor een graf zonder naam iets minder zwaar op de maag ligt dan we bij Onetti gewend zijn. Dat ligt niet aan het origineel, maar is te danken aan de vertaling van Marijke Arijs (haar eerste van Onetti). Zij ziet er geen been in om zinnen die ze te lang vindt op te knippen en om taaie constructies iets soepeler te maken.

Zo bouwt ze een bedrieglijk eenvoudige maar eigenzinnige formulering als ‘Y aquel verano se me mostraba’ (wat zo ongeveer dit betekent: ‘En die zomer liet zich aan mij zien’) om tot een zinnetje dat een stuk vlotter bekt: ‘En je kon zien dat het zomer was.’ Ook aarzelt ze niet om woorden als ‘ophoepelen’, ‘jennen’ en uitdrukkingen als ‘een kei in zijn vak zijn’ te gebruiken. Zo’n vertaalstrategie getuigt van visie en lef. En: ze werkt. Want ook het Santa María van Arijs is onmiskenbaar Onetti.

Kris Velter, Tzum.info

Het raadsel en het labyrint

Het is misschien wat te weinig opgemerkt, maar een van de opwindendste gebeurtenissen in de Nederlandstalige literaire wereld van de afgelopen jaren, is de herintroductie van de Uruguayaanse auteur Juan Carlos Onetti (1909 – 1994), wiens romans en verhalen pareltjes zijn. Zijn literaire voorbeelden zijn niet de minste: Marcel Proust, Louis-Ferdinand Céline en bovenal William Faulkner. Op zijn beurt is ‘de steppenwolf van de Uruguayaanse literatuur’ dan weer bewonderd door García Márquez, Borges en Vargas Llosa. Uitgeverij Kievenaar publiceerde eerder de roman Lijkendrijver (2023) en de novellen Afscheid (2021) en De dood en het meisje (2022). Met de novelle Voor een graf zonder naam wordt het project om alle novellen van Onetti te vertalen, verdergezet.

De recensent van het werk van Onetti kan bijna niet anders dan zichzelf herhalen. De boeken hebben uiteraard telkens een ander onderwerp, maar het wereldbeeld, de taal en de constructie blijven grotendeels hetzelfde. Voor een graf zonder naam begint met een begrafenis in het stadje Santa Mária – de troosteloze denkbeeldige stad waar zich de verhalen in de andere boeken van Onetti ook afspelen. Een vrouw wordt begraven. Achter de kist loopt Jorge Malabia – ook bekend uit Onetti’s ander werk – met een gebrekkige bok. Veel meer weet de lezer niet en misschien zijn deze gegevens al fout want in het oeuvre van Onetti is niks zeker. Het verhaal wordt verteld en opgeschreven door dokter Díaz Grey, die aan het einde van het boek bekent dat hij zelf twijfelt aan het bestaan van de bok en doelbewust een paar leugens in het verhaal heeft gestopt.

Voor een graf zonder naam wordt verteld vanuit het perspectief van verschillende personen die elk een andere versie vertellen van het verhaal over de vrouw en de bok. De vrouw, een zekere Rita, zou aan een metrostation in Buenos Aires hebben gebedeld. Iemand voegt er de bok bij. Een ander weet te vertellen dat de vrouw zich ook zou inlaten met prostitutie. Dan weer zou niet Rita in Santa Mária zijn begraven, maar wel haar nicht. Op het eerste gezicht lijkt het soms of de personages elkaar aanvullen, maar al snel wordt duidelijk dat dat niet het geval is en dat ze elkaar daarentegen op belangrijke punten tegenspreken. Vertaler Marijke Arijs spreekt in het nawoord van een Gordiaanse knoop die dokter Díaz Grey probeert te ontwarren; hij is ook de enige die alle versies kan observeren en analyseren omdat hij de verhalen rechtstreeks van de verschillende vertellers verneemt. Net zoals in de andere romans van Onetti wordt gespeeld met de grens tussen fictie en werkelijkheid. Onetti houdt, net zoals zijn personages, niet van afgeronde verhalen en eenduidige verhaallijnen. Het zijn juist de vele verschillende perspectieven die een verhaal de moeite waard maken. Het is Vargas Llosa die zegt dat Onetti in zijn oeuvre een parallelle wereld heeft gecreëerd, naast het echte leven, die bestaat uit woorden en beelden die evenzeer onwaar als overtuigende werkelijkheid zijn. Die meerduidigheid wordt in Voor een graf zonder naam misschien wel het meest exemplarisch vormgegeven – met zelfs personages die zeggen dat ze alles bij elkaar hebben verzonnen. Het is dan ook de combinatie van die meerstemmigheid, samen met de briljante stijl en de altijd aanwezige sfeer van vergeefsheid, die de boeken van Onetti hun glans en pracht geven.

De luie lezer zal de boeken van Onetti aan de kant schuiven. De complexiteit van Onetti moet niet zozeer gezocht worden op het niveau van de zinsstructuur  – geen breed uitwaaierende zinnen zoals bij Faulkner – maar in het verschuiven van het vertelperspectief, de onbetrouwbaarheid van de vertellers, het gebrek aan chronologie en de weigering om een afgerond verhaal te vertellen. In de plaats daarvan krijgt de lezer ongewisheid, vaagheid en ongrijpbaarheid. Het raadsel en het labyrint blijken de enige toegang te zijn tot de literaire teksten van Onetti.

Sam De Wilde, De Standaard

Juan Carlos Onetti: professioneel somberaar én troostzoeker

Er is meer onder de Latijns-Amerikaanse literaire zon dan Gabriel García Márquez en Jorge Luis Borges. Juan Carlos Onetti bijvoorbeeld.

Waarom heeft iedereen een exemplaar van Honderd jaar eenzaamheidin de boekenkast staan en is het in de meeste bibliotheken doorgaans lang zoeken naar een werk van Juan Carlos Onetti? Is het omdat de in 1909 in Montevideo geboren schrijver een moeilijk man was die nauwelijks zijn schrijvershol verliet? Of komt het omdat de Uruguayaanse auteur, die na twintig jaar ballingschap in 1994 in Spanje overleed, zijn zwartgallige literaire universum graag bevolkte met cynische misantropen? Een ding is zeker: aan het proza van de man die Mario Vargas Llosa, Roberto Bolaño en Julio Cortázar tot zijn bewonderaars mocht rekenen, kan het niet liggen.

Getuige daarvan Voor een graf zonder naam, Onetti’s novelle uit 1959 die opent met een zin als een sierduik in wat al snel een bad vol “twijfelachtige bekentenissen” zal blijken. Voor een graf zonder naam vertelt het verhaal van een dode vrouw en haar kreupele bok, al twijfelt uiteindelijk zelfs de naamloze (en uiteraard onbetrouwbare) verteller aan het bestaan van dat dier.

Verhalen en hoe ze te vertellen, dat is waar dit korte sleutelwerk uit Onetti’s oeuvre om draait. Over de zinloosheid en de noodzakelijkheid van het verzinnen van vertelsels. De schrijver speelt met variaties, herhalingen en plotse wisselingen van perspectief, maar hij laat zijn lezers nooit helemaal aan hun lot over. Onetti lijkt te geloven in het vertellen van verhalen als troost voor al onze ellende.

Verrukkelijk deprimerend

Die ellende staat centraal in het werk van professioneel somberaar Onetti. Een groot deel van ’s mans oeuvre speelt zich af in Santa María, een door pooiers, prostituees, doodgravers, een paar notabelen en de occasionele priester bevolkte stad die volledig ontsproten is aan de verbeelding van de schrijver. Vertaler Marijke Arijs noemt het in haar nawoord “een troosteloos oord waar weinig gebeurt, maar des te meer wordt gelanterfant, gedronken en gerookt”. Ze omschrijft Onetti’s universum als “verrukkelijk deprimerend”, en die contradictie vat perfect de toon van Voor een graf zonder naam. Onetti onderneemt geen enkele poging om de zinloosheid van het bestaan te ontkennen, maar zijn existentialisme is eerder speels dan zwaarwichtig. Hij schept een duivels plezier in gracieuze zinnen en in de onvermijdelijke onhebbelijkheden van de mens.

Ondanks (of juist dankzij) de zwartgalligheid laat Voor een graf zonder naam zich 65 jaar na verschijning nog steeds vlot lezen. De menselijke miserie wordt grimlachend gedeeld, alsof de ware donkerte van het bestaan, de echte domheid van de mens een geheim is dat de verteller en de lezer met elkaar delen. Het Santa María van Onetti mag dan een treurige plek zijn, je voelt je er toch meteen thuis.

Yvon Vijn