Recensies ''De singulariteit'' van Balsam Karam

Tobias Wijvekate, Tzum.info

Alleen de pijn

Zijn alle gezinnen op hun eigen manier ongelukkig? In een ongewoon boek betoogt de Zweeds-Koerdische Balsam Karam het tegendeel. Haar personages maken verschillende vormen van verlies mee; dat van hun kind, hun jeugdvriendin, van hun moeder of hun moederland. De stijl verandert voortdurend, maar de kern blijft hetzelfde: een verzengende pijn waarvoor alles moet wijken – verklaringen, naasten, logica, grammatica.

Lineair bezien is het verhaal van De singulariteit overzichtelijk. Een meisje ontvlucht met haar moeder, oma, broer en zus haar door oorlog verscheurde land. Ondanks argwaan en onbegrip in haar nieuwe omgeving leert ze de taal, vindt een baan en raakt in verwachting. Met werk reist ze naar een ander door oorlog verscheurd land. Daar is een moeder wanhopig op zoek naar haar dochter. Ze dwaalt dagelijks heen en weer langs de corniche – de toeristische boulevard op een klif waar ‘de Vermiste’ werkte. Haar kinderen wachten met hun oma in een steeg aan de rand van de stad, die overdag snikheet is en ’s nachts verandert in een gapend zwart gat. Op de dag dat de zwangere vrouw met haar collega’s op de corniche zit, ziet ze de moeder in zee storten. Thuis sterft haar baby. Ze weigert een geboorte op te laten wekken en blijft de dode vrucht in zich dragen.

Goed te volgen zo, maar dat De singulariteit niet lineair verteld wordt, is een understatement. Het gaat van de zelfmoord naar de zoektocht naar de Vermiste en dan weer naar de vrouw met het ongeboren kind, waarop het verhaal per zin heen en weer springt tussen haar geboorteland en de vlucht daaruit en het ziekenhuis waar ze weigert haar baby te laten gaan. Het laatste deel bestaat uit losse fragmenten over haar leven als vreemdeling in een nieuw land, die culmineren in het etentje op de corniche.

Karam houdt bewust veel ongewis. De naamloze vrouwen kunnen iedereen zijn, hun landen overal. De fatale kust klinkt als de boulevard van Beiroet, maar hier heet het slechts ‘een stad waar het vuilnis uit de gebouwen met balkons met uitzicht op de corniche weg wordt gereden naar waar de palmen neerhangen en de aarde groen en bruin wegvreet en waar de kinderen met armen vol palmbladeren elke dag halt houden om in de modderpoelen te poeren, de vuilniszakken wijd open naar niets te trekken en dan te wachten op de honden en hun gescharrel’. Het schept een droomachtige, troebele sfeer, die wordt versterkt door een stijl die je vaker in gedichten dan in romans aantreft. Denk aan passages in de tweede persoon of de toekomstige tijd, markeringen als van versregels, bijna-herhalingen en lange, half-grammaticale zinnen die de moeder zelf had kunnen prevelen tijdens haar vertwijfelde zoektocht:

Het is vrijdag en de ochtendzon staat even hoog als eerder en de vrouw denkt nog steeds dat ze haar vanavond niet van de corniche zullen krijgen – dat weet ze terwijl ze in de buurt van de steeg zit en in gedachten de restaurantchef de strot doorsnijdt en de kinderhanden wegslaat de uitgestrekte.

De twee verhaallijnen van radeloze moeders worden door meer parallellen verbonden, zoals de oma’s die machteloos moeten toezien hoe hun families uiteenvallen of de vriendschappen die door oorlog verloren gaan. Zo ontstaat een web van trauma’s die van vrouw op vrouw worden doorgegeven, waarbij de causale verbanden echt of ingebeeld kunnen zijn. De verdwijning van de Vermiste heeft dier broertje en zusjes feitelijk al tot wezen gemaakt voordat hun moeder zich in zee werpt, en de zwangere vrouw gelooft tegen beter weten in dat haar baby op dat precieze moment is gestorven. Vervolgens speelt zij met dezelfde gedachte: ‘buiten zie je een ander deel van het ziekenhuis, je telt de verdiepingen, tien stuks / … / zo hoog als je kunt komen en dan een open raam, dat is alles’. Met de vervlochten tijden, plaatsen en personages lijkt Karam te willen zeggen dat alle vormen van verlies eender zijn. ‘Kun je trauma’s rangschikken?’ vragen beide hoofdpersonen op enig moment. De vrouw met de ongeboren baby ziet het antwoord in de singulariteit: een plek in, jawel, zwarte gaten, waar door de zwaartekracht geen afstand meer bestaat. Een verdriet zo zwaar bestaat alleen in het enkelvoud.

Karam weet alle leed te concentreren in een universeel rouwlied, maar daarin schuilt ook een zwakte. Ze laat geen ruimte voor de andere elementen die een verhaal tot leven wekken. De vrouwen hebben nauwelijks eigen karaktertrekken. Voor mannen, voor vaders of voor daders, is al helemaal geen plek. Dialoog en interactie ontbreken; het noodlot overkomt en het onderhandelt niet. Maar zo gaat het vaak ook in de werkelijkheid. Sommige lezers zullen afhaken bij de opeenstapeling van onrangschikbare trauma’s. Het zij zo. De singulariteit is geen boek om na afloop dicht te klappen en te vragen wat we eten. Dit is een verhaal om in stilte te lezen en dan even geen hap door de keel te krijgen.

Thibault Coigniez, Literairnederland.nl

De taal als Bermudadriehoek

Onder een brandende zon en het klotsen van de golven flaneren toeristen op de corniche langs de bars. Die kitscherige zeedijk vormt het decor voor het algemeen gevoel van gemis dat de driedelige Zweedse roman De singulariteit van de Koerdische schrijfster Balsam Karam kenmerkt. Dat gemis is bodemloos. Het woord ‘bodemloos’ mag u vrij letterlijk nemen. Met de scherpte van een sigarettenpeuk brandt Karam in de toeristische corniche een gat, waaruit stof en rookpluimen opstijgen. Achter de façade van die lieftallige zeedijk schuilt oorlogsleed, verloedering en ontreddering. Deze niet nader omschreven stad met haar corniche is ‘een gat tussen wat ontstond en had kunnen zijn.’ De setting van De Singulariteit is haast even mysterieus als de titel, en ook de inwoners van die stad zijn hoogst merkwaardig.

Overal verlies

In dat gat woedt het verlies van dierbaren overal, in abstracte bewoordingen: een moeder zoekt naar haar dochter, dochters speuren naar hun moeder en alle inwoners hebben wel iemand kwijtgespeeld. Al deze verlorenen bestempelt Karam als ‘de vermiste’. Over de identiteit van ‘de vermiste’ komen we bitter weinig te weten. Een van de eerste zinnen luidt: ‘De vrouw is alleen, zoekt haar kind’. Dat kind is spoorloos verdwenen en haar armen waren bont en blauw geslagen. De vermiste werkte als poetskracht in een bar op de dijk, maar ging evengoed naar een demonstratie op 1 mei… Zoveel mensen kunnen ‘de vermiste’ zijn. Helaas hoeven de nabestaanden geen hulp te verwachten. In deze stad heerst de onverschilligheid. En in een donkere steeg spelen kinderen met voorwerpen en herinneringen van de vermiste, maar ‘als het verlies hier is weten de kinderen niet langer of het moeder is of zus die is meegenomen.’ Zowel de personen als de plaatsen gonzen van de onbestemdheid. Misschien is de typering over de steeg waar de kinderen wonen ook van toepassing op heel De singulariteit: ‘het is meer een toestand dan een plek.’ Het is niet de plaats waar je iets hebt verloren, maar het verlies dat een plaats is geworden.

Uit de versmelting van algemene aanduidingen en Karams zinnelijke schrijfstijl komt het verlies van verdwenen of gestorven dierbaren, vanonder de woorden naar bovendrijven. In plaats van haar lezers zich te laten identificeren met een concrete leefwereld hanteert ze poëtische en mythologische tropen als ‘berg’, ‘gat’ en ‘palmbladeren’ om een beklemmende atmosfeer te creëren. Voor de goede verstaander verwijst de troop van de ‘corniche’ naar de zeedijk van het door oorlog en ellende getekende Beiroet. Geen toeval dat De Singulariteit zo sterk resoneert met het apocalyptische toneelstuk Kop dicht en graven van de Libanese schrijfster Hala Moughani, waarin een familie op een vuilnisbelt woont, nabij een gat met een gapend gemis. Ook bij Karam verkrijgen de muren hun reliëf door kogelgaten en betreft het hoogste en meest uitzichtloze de top van een afvalberg. Door het zinnelijke karakter van haar taal ontstaan dan zinderende passages als ‘is een vermiste ooit teruggekeerd zegt ze en gaat met haar hand over de muur en de kogelgaten in het midden van de muur – is gemorst water weer bijeengegaard en kun je verlangen naar het onmogelijke zegt ze en zwijgt.’ Dat onmogelijke is hier niets minder dan een complete identiteit.

Vormvast

De verbrokkeling van de eigen identiteit door het verlies van dierbaren staat ook in de twee andere delen centraal. In die delen krijgen we respectievelijk een logboek van een miskraam en het verloop van een integratieproces in Zweden voorgeschoteld. De eerste twee delen, ‘de vermiste’ en ‘de singulariteit’, spelen sterk in op een verlies dat het leven domineert. Karam laat dit manco insijpelen in zinnen als ‘straks zal het strand leeg plaats bieden’. Voortdurend lezen we dergelijke grammaticale onregelmatigheden, die de gefragmenteerde wereld en getraumatiseerde kijk daarop verbeelden. De schrijver verminkt de taal op zichzelf. Die tactiek kadert in een poëtische traditie, waarbij een dichter als Paul Celan de sonnetvorm aan flarden scheurde om de breuk van de holocaust te verklanken. De haast tastbare taal van Karam plaatst die breuk in een zinnelijke Koerdische context. Die zindering blijft spijtig genoeg niet altijd even boeiend.

In de eerste twee delen begint dat hernemen van dezelfde poëtische beelden gaandeweg wat te vervelen. De corniche, de vermiste, de kinderen in de steeg… langzamerhand hoop je toch op een nieuwe ingeving of meer uitgesponnen anekdotes. Karams mozaïek had een grotere verscheidenheid aan tropen goed kunnen gebruiken. Dat had ook perfect gepast in de setting die Karam oproept, want doorgaans zijn de stegen van Mediterraanse steden bevolkt door vreemde lieden en mysterieuze verhalen. In het tweede deel staat dat ‘er geen ruimte tussen lichamen bestaat in de singulariteit’. Er is geen verschil tussen individuele lichamen, want Karam kiest steeds voor abstracte bewoordingen als ‘vrouw’ of ‘kind’. Zo onderlijnt ze de singulariteit van elk verlies. Die keuze om de inhoud weer te geven door middel van een abstracte vorm is niet vanzelfsprekend, maar goed gekozen. Het gebrek aan plot, dat daarvan een hinderlijke bijwerking is, laat zich echter voelen. Karams vormvastheid leidt soms tot een riedeltje dat op de zenuwen werkt. Het gebruik van nieuwe beelden en anekdotes had meer variatie in de tekst kunnen aanbrengen.

Ongrijpbare integratie

In het derde deel, ‘De verliezen’, brengt Karam wel veel meer variatie aan in de opbouw. Elke pagina bevat een fragment dat het leven beschrijft van een gezin, dat van zijn vaderland naar Zweden is gevlucht. In korte passages toont Karam trefzeker hun moeilijkheden om zich in dat Scandinavische land thuis te wanen. Zo is er een fragment waar de zoon aan een vriendje uitlegt dat hij geen vakantiejob kan krijgen, waarop een wederom talig ontsporende zin volgt: ‘De concurrentie is hard zegt zijn witte klasgenoot als ze door de gang naar de eetzaal lopen. Waar werk jij van de zomer dan? Vraagt je broer en hij antwoordt bij mijn vader.’ We zien een oma wier handen niet aan deze aarde gewend geraken, de zus die rotbaantjes doet en de mamma moeten ze overtuigen dat zij haarzelf eens mag trakteren op een nieuw kledingstuk. Ieder gezinslid doet zijn uiterste best om de draad weer op te pikken. Het verlies van hun thuisland maakt die draad soms flinterdun en bij momenten ongrijpbaar.

In De singulariteit maakt Balsam Karam tastbaar hoe het voelt wanneer een ondefinieerbaar verlies het leven beheerst. Zelf is ze op jonge leeftijd van Irak naar Zweden verhuisd. Haar keuze voor de Midden-Oosterse invloedssfeer kan dus gemakkelijk verklaard worden door haar eigen levensloop. Toch is het verfrissend dat ze niet kiest voor een al te autobiografisch relaas. De radicale keuze voor een mysterieuze en poëtische abstrahering doet de taal onder onze voeten wegzakken en verdiept dit boek tot een gat: groot, vaag en onontkoombaar voor al wie zich te dicht bij de rand ophoudt. Wie waagt de sprong?

NBD Biblion over De singulariteit

Een literaire roman in drie delen over vrouwen, identiteit en verlies. Het eerst deel vertelt het verhaal van een vrouw die wanhopig op zoek is naar haar verdwenen dochter terwijl ze met haar jonge kinderen en oude moeder in een verwoeste steeg verblijft, waar na jaren van oorlog toerisme terugkomt. In het tweede deel denkt een zwangere vrouw terug aan haar beste jeugdvriendin, die in de oorlog om het leven kwam. Het slotdeel vertelt het verhaal van een asielzoekersgezin in een westers land dat met familieverliezen moet omgaan. In poëtische stijl geschreven. Met name geschikt voor een literaire lezersgroep.

Balsam Karam (Teheran, 1983) is een Koerdische schrijver en bibliothecaris met Iraanse en Irakese wortels, maar woont al sinds haar kindertijd in Stockholm en omgeving. Ze debuteerde in 2018 met de door critici hooggeprezen roman 'Händelsehorisonten' (De waarnemingshorizon) die veel aandacht kreeg. In 2020 werd Karams eerste toneelstuk in Stockholm opgevoerd onder de titel 'Förlustens rumtid' (De ruimtetijd van het verlies).

Elisabeth Francet, geendagzonderboek.com

Door verlies getekend

Op een late zomerdag in een anonieme havenstad loopt over de kustweg een vrouw zonder naam. Ze komt van de sloppenwijk aan de stadsrand en is op zoek naar haar verdwenen zeventienjarige dochter. Langs de corniche rijzen geraamten van nieuwbouwpanden op. Auto’s rijden voorbij en pikken meisjes op, die vervolgens verdwijnen. Onbepaalde tijd geleden woedde hier een oorlog. Talloze huizen werden vernield. Burgers kwamen om, sloegen op de vlucht of overleefden tussen het puin. Het contrast tussen de haveloze vrouw en de toeristen op het strand is groot. Aan de rand van de klippen staart de vrouw in een afgrond …

In de grootse proloog van De singulariteit doemt het archetypische beeld op van een moeder op zoek naar haar kind. Balsam Karam schetst in haar tweede roman vol toewijding het naakte beeld van verlies. Het lijkt wel alsof deze Koerdische met Irakese en Iraanse wortels, die sinds haar kindertijd in Zweden woont, woordeloos schrijft, zonder klank componeert, contourloze beelden schetst. Puur de stilte, de leegte die ze oproept.

Vermiste werkte tot voor kort in een horecazaak op de corniche. Intussen zijn er al zo veel vermisten dat ze geen namen meer hebben. ‘Kst!’ De kelners jagen de zoekende vrouw weg wanneer ze tussen de tafels rondscharrelt en naar haar dochter informeert. Niemand kan of wil haar helpen. Roerloos staat de vrouw midden op de weg. Ze bidt. Haar andere kinderen, achtergelaten, thuisloos, spelen in een steeg. Wars van alle tijdsbesef, halen ze herinneringen op aan een lang vervlogen verleden, alsof ze al heel oud zijn. Ze weten niet wie, waar, wanneer te zoeken. De grens tussen wat bestond en zou kunnen bestaan is onbestaand. Behalve de hemel boven hun hoofd en de steen in hun hand hebben ze geen referentiepunten. Onder het wakende oog van hun oma, die de familie vervolledigt, leggen ze stenen op elkaar, bouwen een muur, maken een vuur waarop ze de restjes bakken die de groenteboer komt brengen.

Karams merkwaardig opgebouwde zinnen springen al snel in het oog. Is het de taal van een vreemde? Wil de schrijfster innerlijke leegte oproepen door vervreemding te scheppen? Ingenieus ontwricht Karam niet alleen taal, maar ook ruimte, tijd, identiteit. Geen van deze begrippen begrenst of definieert ze. De personages, afwisselend een ik, een jij, een zij, zijn contourloos.

In het tweede deel van de roman verplaatst het perspectief zich naar een zwangere vrouw die getuige was van de fatale val van de klippen. Op dat moment stierf ook het kindje in haar buik. Doelloos zwerft de zwangere vrouw rond in de kraamafdeling van een kliniek. Zolang ze haar kind niet baart, hoeft ze er geen afstand van te nemen. Ze herinnert zich de blik van de vrouw die haar kind verloor. Wie schreeuwde toen: ik, jij of zij? Maakt het iets uit? Het drama voltrok zich immers in een gedeelde ruimtetijd.

In het laatste deel figureren opnieuw een oma, een moeder en haar kinderen. Ze komen uit een land in oorlog en vragen asiel aan in de stad waar ze na een lange reis aankomen. Ze krijgen een voorlopige woning toegewezen, moeten zichzelf verder zien te redden. Dat is precies wat ze doen: de kinderen gaan naar school, moeder zoekt werk, oma woelt met haar handen in de aarde. Ze voelt niets. Dat heeft ze nog nooit meegemaakt. Via alledaagse dingen volgt de ene na de andere confrontatie: het anders-zijn, de taal, de administratie, sollicitatieprocedures, eetgewoonten, nieuwe vrienden, vooroordelen, stigmatisering, uitsluiting. Ook hier zijn moeder en dochter nauwelijks te onderscheiden. Ze delen onbestemde herinneringen in een onbepaalde ruimtetijd.

Ruimtetijd is in De singulariteit een ondeelbaar gegeven. Het is een plek waar de normale wetten niet meer gelden, waar niet valt te bepalen wie, waar, wanneer is (of was, of wordt). Ook een zwart gat is een singulariteit, een plek waar de zwaartekracht elke afstand tussen lichamen tenietdoet. De moeders en dochters in Karams roman lopen in elkaars voetsporen, kruisen elkaar, vervloeien tot een singulariteit. Wat ze gemeen hebben is een leven getekend door verlies: het land, de taal, het kind, het leven.

De singulariteit werd met uiterste zorgzaamheid op de wereld gezet. In een handzaam formaat, met een treffend omslagbeeld, in een zuivere vertaling, met een perfecte bladspiegel. Uitgever Kievenaar, vertaler Hans Kloos en graficus Edwin Smet leverden een uitgave af die de zeldzame hoogte van Karams roman alle eer aandoet.

Carolien Lohmeijer, Literairnederland.nl

Dichter en vertaler Hans Kloos (1960) was zo enthousiast over het Zweedse origineel van De singulariteit van Balsam Karam (1983) dat hij maar meteen begon met het vertalen van drie fragmenten waarmee hij de boer opging. Hij wist uitgeverij Kievenaar te overtuigen van de kwaliteit van dit boek en inmiddels is De singulariteit daar verschenen.
De wellicht onbekende Uitgeverij Kievenaar schrijft op hun website over de uitgeefplannen:  ‘… Reken de komende jaren op veel proza en iets minder poëzie, op werk van voornamelijk buitenlandse schrijvers uit heden en verleden, wit, zwart, halfbloed, en vertrouw erop dat we […] er niet voor zullen terugdeinzen een bij tijd en wijle vertwijfeling en verwarring zaaiend mensbeeld te presenteren.’

De singulariteit (een singulariteit is volgens Wikipedia ‘in het algemeen een ongewoonheid, iets waar de normale regels of wetten niet meer geldig zijn of niet meer toegepast kunnen worden.) bestaat uit drie zeer verschillende delen. In alle delen gaat het om vrouwen die een groot verlies geleden hebben. De vrouwen hebben allemaal met elkaar te maken, maar wat, dat wordt pas duidelijk in de loop van de roman.

Kloos noemt De singulariteit ‘een wonderlijk, prachtig boek’. De van oorsprong Iraans Koerdische Karam woont sinds haar zevende in Zweden en schrijft in het Zweeds. Op de site van literair tijdschrift Terras staan drie fragmenten, elk uit een ander deel die een indruk geven van de inhoud van het boek en de stijl van de auteur. Ook op de website van Hans Kloos is meer informatie te vinden.

Nico van der Sijde, Hebban.nl

Wonderlijke en mooie roman over onvertelbaar verdriet en verlies

"De Singulariteit", van de Koerdische Balsam Karam (1983) die sinds haar zevende in Zweden woont, is een heel verdrietig boek. Maar vooral ook heel wonderlijk en prachtig, en fraai vertaald door Hans Kloos. Het bestaat uit een proloog en drie zeer verschillend geschreven delen, waarin de chronologie en de verhaallijn steeds wordt doorbroken, en waarin suggestie, fragmentatie en raadselachtig mysterie steeds hoogtij vieren. Dat vraagt dus om geduldig en oplettend lezen en om aandachtig herlezen. Te meer omdat het verband tussen de drie delen bij eerste lezing niet direct in het oog springt. Maar dankzij dat aandachtige lezen en herlezen ontvouwt zich, heel geleidelijk, wel een erg ontroerend verhaal vol van niet na te vertellen verdriet. De zo gefragmenteerde en soms elliptische stijl en vorm dragen voor mij bovendien veel aan die ontroering bij, omdat die stijl en vorm zo mooi benadrukken hoe onvertelbaar dat verdriet is. En hoezeer dat verdriet afgeplat, versimpeld en gebanaliseerd zou worden in een rechttoe- rechtaan verhaal dat meteen alle raadsels prijs zou geven. Want het overweldigende verdriet dat in deze roman omcirkeld wordt laat zich niet vatten in een chronologisch en coherent verhaal. En precies dat wordt voelbaar voor de aandachtige lezer, die de raadselachtige puzzel bij tweede lezing wel beter begrijpt dan eerst, maar die nooit het gevoel krijgt dat hij alle personages en hun emoties helemaal leert kennen. Integendeel zelfs: je ziet bij tweede lezing meer patronen en verbanden, zodat je de puzzelstukken van het verlies en verdriet beter overziet dan eerst, maar precies daardoor voel je ook beter de onbevattelijke bodemloosheid ervan.

Om toch enig idee te geven van de inhoud vat ik enkele motieven in deze roman niettemin toch even versimpeld, plat en rechttoe- rechtaan samen. In de proloog zien we hoe een naamloze vrouw zoekt naar haar vermiste en al even naamloze kind, in een ook al naamloos land dat kennelijk net een intensieve oorlog achter de rug heeft. De vrouw zoekt haar kind, "de Vermiste", op een corniche: een boulevard met groots uitzicht vlak bij een klif. Haar stilzwijgende treurnis contrasteert met de vrolijkheid van de lawaaiige en dronken toeristen. die zich in hun jolijt niet storen aan de vrouw en ook niet aan de vele muren met kogelgaten. Een van die toeristen, een wat stillere dame die aangeduid wordt als "je", ziet deze vrouw vertwijfeld dwalen over de corniche. Ook ziet zij, met stijgend ongeloof en dito ontzetting, dat deze vrouw op de klippen klautert en zich in wanhoop naar beneden stort. In de drie delen na de proloog wordt de ontzetting daarover met steeds meer verbrokkelde intensiteit geladen: de getuige van deze zelfmoord is zelf op jonge leeftijd als oorlogsvluchtelinge in het westen opgegroeid, en likt daarvan nog steeds diverse traumatische wonden. Zij en de zelfmoordenares zijn dus in zekere zin lotgenoten. Bovendien, op het moment dat zij de vrouw zelfmoord ziet plegen is zij zwanger, maar later verliest ook zij haar kind....... Wederom een traumatische ervaring, en dit trauma wordt versterkt en zelfs verdubbeld door de herinnering aan de zelfmoord waar zij getuige van was, een herinnering die in verschillende vormen - en in steeds andere bewoordingen- blijft spoken in haar hoofd.

Zo samengevat lijkt de roman misschien een sentimentele tranentrekker. En inderdaad, de treurnis ervan is vaak overweldigend, ook door allerlei navrante details en motieven die ik nu niet noem. Maar sentimenteel wordt deze roman naar mijn smaak nooit. De grote poëtische en suggestieve kracht van Karams stijl en vorm belet namelijk elk oppervlakkig en versimpelend sentiment. En ook elk simplificerend of psychologiserend "waarom". Zeker, het wanhopige verdriet van de vrouw over "de Vermiste" spat van de pagina's. Maar dat gebeurt in samengebalde, niettemin meanderende, en vervreemdend poëtische zinnen. Zoals bijvoorbeeld: "Als ze hier lang genoeg blijft staan - als ze met haar ogen en handen stijfdicht tussen de auto's staat in een gebed zo innig dat niets dan het verlangen erdoorheen dringt- misschien wil dan de god die het eens aan haar gegeven heeft en daarna afgenomen, het kind weer terugbrengen". Of: "Over de aarde is het grote verlies al binnen komen rollen, het verdriet en de schraalte, een kapot landschap in zonneschijn en twee lege handen langs de zij; de dagen zijn geen dagen meer en de ruimte een andere ruimte, de lucht muf en drukkend, de stad tussen wat ontstond en had kunnen ontstaan". En ook het verdriet van de zusjes en het broertje van "de Vermiste" wordt in raadselachtige beelden gevat: "Het verdriet komt op en maakt de afstand groter zonder dat de kinderen weten hoe of waarom en in de struiken die niet meer bloeien dringt het verzengde zich tussen het donkergroen en neemt het over; bij de opening van de steeg verrijst geen appelboom meer als een kroon boven het stukje grond waar de Vermiste soms met haar notitieblok en een glas thee ging zitten en aan de weg komt geen buur meer vragen of de kinderen een poosje meegaan naar de zee of het plein". Dit soort meanderende, raadselachtig poëtische en soms bijna ongrammaticale zinnen concretiseren het verdriet niet in begrijpelijke termen, maar benadrukken de ongrijpbaarheid ervan. Ze maken dus bij benadering voelbaar hoe ongrijpbaar, ondefinieerbaar en niet in simpele beelden te vatten dit verdriet is. Wat de vrouw en haar overgebleven kinderen denken, zeggen en voelen blijft bovendien grotendeels impliciet, of wordt in raadselachtige en suggestieve beelden verhuld. In deel 1 "De Vermiste" gebeurt dat in een wonderlijke mengeling van lyriek en litanie, die volgens mij zonder meer aan onze empathie appelleert. Maar dat is dan empathie voor een verdriet zo groot en ongrijpbaar dat niemand precies begrijpt hoe zulk verdriet precies voelt. Ook de door verdriet getroffene zelf begrijpt dat niet. Zodat goede raad of conventionele woorden van troost of medeleven geen enkel effect hebben. Of zelfs boosheid oproepen.

Deel 1, "De Vermiste", zoomt vooral in op de schrijnende afwezigheid van de Vermiste, en doet dat dus in wonderlijke poëtische treurzangzinnen. Deel 2, "De Singulariteit" , zoomt vooral in op de vrouw - aangeduid met "je"- die getuige was van de zelfmoord van de moeder van de Vermiste, en die daarna haar eigen kind verloor. In dit hoofdstuk worden de zinnen en zinsdelen niet aan elkaar gemonteerd met komma's of punten of andere normale leestekens, maar met /- tekens. En na elke / wisselt het perspectief van tijd en plaats, maar niet van persoon. Alsof verschillende tijden en plaatsen versmelten in haar gekwelde hoofd, alsof de afstand tussen toen en nu nagenoeg verdwijnt, zodat alles gebeurt in een chaotisch nu en zonder enig oorzaak- gevolg patroon. In de lange passage die ik nu ga citeren beweegt de naamloze "je- persoon" steeds heen en weer tussen het moment dat zij op een onderzoeksbank in een ziekenhuis ligt, en geleidelijk aan beseft dat zij haar kind heeft verloren, en het moment dat zij maanden eerder aan de kust met de corniche staat en getuige is van de zelfmoord. Alsof ook die verschillende trauma's samengeperst worden in één traumatisch hier en nu. "In de wachtkamer zit vanaf nu altijd een oma met een tas in haar armen en onderuitgezakt in de stoel ernaast een kind / in de lucht een nieuwe koelte maar het water nog even lauw als eerst en de corniche nog net zo verlicht en versierd / de verpleegkundige veegt met haar hand over je buik, kloddert hem vol / je hebt een zwarte jurk aan die steeds strakker trekt als je gaat zitten als je loopt / kijkt dan verontschuldigend naar je / op het hoofd een zonnehoed die het gezicht omlijst en elke keer naar voren valt als je naar je buik kijkt en het kind voelt schoppen, opgetogen van het zonlicht en de warmte / soms is het moeilijk om de hartslag van de moeder te onderscheiden van die van het kind zegt ze en trekt er een kar bij / de passagiersvliegtuigen donderend laag over de bruisende stad en de bergen een schaduw ernaast / het echoapparaat werkt beter zegt de verpleegkundige en zet het scherm aan / de palmen wuivend en aan de andere kant staat de sapverkoper waar je elke dag stopt en een praatje mee maakt / het licht gedempt bijna donker en al snel krijg je het koud / het enige openbare strand waar alleen jij en een paar straathonden rond deze tijd het water in gaan / de verpleegkundige blijft zoeken, zachter deze keer / en boven loopt de corniche als een muur / ten slotte vraag je of er iets mis is / het gebeurde ’s nachts op de corniche / ik ga de arts even halen zegt ze, ik ben zo weer terug en loopt dan de deur uit de verlichte gang op / als je de vrouw in het oog krijgt is ze de klippen al op geklauterd, staat ze naar voren te leunen / de eerste arts neemt de tijd om je te begroeten, noemt haar voor- en achternaam / de vrouw zoekt met haar blik de corniche af / de tweede arts zegt in het begin niets / ze kijkt eerst de ene en dan de andere kant op / we kunnen helaas geen hartactiviteit ontdekken zegt ze dan / de koelte anders vanavond maar het donker hetzelfde als eerder – je voelt het terwijl je naar de vrouw op de corniche kijkt / later herinner je je dat je naar je hoofd grijpt – dat dit het eerste is wat je doet / ziet zij jou waar je staat, nog zo’n toerist bij de reling? / daarna valt het je op dat de bank amper groot genoeg voor je is, waarom is dat? / nee, ze ziet jou vast niet, verblind door de lichten van de corniche / je jas hangt nog steeds aan het haakje en is dezelfde / de vrouw houdt zich vast aan de reling, maar wat is ze van plan? / dat je die jas koos vanavond – dat je die rode duffel verkoos boven de zwarte die je anders altijd aan hebt / als zij zich naar beneden stort schreeuw jij misschien nee over de corniche / waarom deed je dat? / je schreeuwt nee of je schreeuwt het niet over de corniche / in de kamer alleen de artsen en het weggedraaide scherm om je blik op te vestigen / de schreeuw is hard, hij komt overal vandaan, maar heb jij nu geschreeuwd? / de ene arts trekt er een stoel bij, begint te vertellen over het opwekken, over wat er te wachten staat / je weet het niet, je kunt het je niet herinneren, kan het niemand vragen / de arts vertelt het omstandig, kijkt ondertussen amper naar je / werd er iets gezegd in de schreeuw of werd er alleen maar voluit geschreeuwd, weet je dat nog? / je gaat overeind zitten op de bank, houdt een hand voor je mond, kijkt om je heen / het was misschien wel of misschien ook niet jouw nee over de corniche"

Fascinerend hoe twee vormen van onbegrijpelijke ontzetting elkaar afwisselen en met elkaar versmelten: de ontzetting over de waargenomen zelfmoord, en de ontzetting over het verlies van het eigen kind. De je- figuur en de wanhopige vrouw raakten al raadselachtig versmolten in de proloog: "De toeristen [...] vragen of je zeker weet dat het een mens was wat je zag en je zult later denken dat toen al zichtbaar werd dat je kort daarna het moeilijk zou gaan vinden om een mens van de klippen te onderscheiden en de klippen van de corniche, de reling en jezelf". Alsof de moeder, door haar wanhoop, nauwelijks meer een gearticuleerde menselijke gestalte was, en alsof zij juist daardoor ononderscheidbaar wordt van de je- figuur die later haar kind ook zal verliezen. Alsof zij beiden ook nauwelijks als mens worden erkend door die toeristen. En in deel 2 - in het citaat hierboven- wordt hun beider wanhopige verdriet enorm sterk met elkaar verbonden, en heel suggestief als een soort parallellie of simultaneïteit van klaagzinnen gepresenteerd, of als gelijktijdigheid van traumatisch toen en traumatisch nu. Zodat die ononderscheidbaarheid van twee van hun kind beroofde moeders nog toeneemt. Een effect dat nog benadrukt wordt door die schreeuw, die misschien van de je- figuur is, misschien van de vrouw zelf, en die mogelijk alleen in de verbeelding bestond. Bovendien, waartegen wordt precies "nee" geschreeuwd? Tegen de zelfmoord van de wanhopige vrouw? Tegen haar wanhoop? Of tegen het al even redeloze verlies van het kind van de je- persoon? Een verlies dat zij moet zien te accepteren, zo zeggen artsen en hulpverleners later tegen haar, maar dat weigert ze, zoals ze ook weigert om te worden verlost van het dode kind in haar buik. Want ja, dat mag dan volgens die artsen en hulpverleners noodzakelijk zijn om "verder te kunnen", maar ze WIL helemaal niet "verder kunnen" en weet zelfs totaal niet wat "verder kunnen" is. Of, beter gezegd: ze vindt dat soort troostende en verstandige taal totaal niet passen bij het overweldigende karakter van haar verdriet en verlies. Dus haar luidkeelse "NEE!" is misschien ook de weigering van de conventionele troostende woorden en rituelen voor het verlies van haar kind. Daarnaast is dit "NEE!" volgens mij ook een luidkeels protest tegen wat zij haar "traditie van verlies" noemt: de jeugdvriendin die zij door de oorlog verloren heeft, haar eigen verlies van huis en haard door diezelfde oorlog, de vele vermissingen en doden in haar familie, het racisme en de discriminatie in haar nieuwe land. En misschien is dit "NEE" ook een weigering om troost te krijgen voor deze "traditie van verlies", want die troost is nutteloos: niemand van de troosters kan zich immers ook maar enige voorstelling maken van dit zo bodemloze verlies en het verdriet daarover.

Na de lyrische litanieën van deel 1, en de wonderlijke met '/' aan elkaar gekoppelde zinnen in deel 2, is deel 3 weer heel anders: dat bestaat uit niet-chronologische en vaak suggestief- cryptische prozafragmenten, die momenten laten oplichten uit het leven van een meisje - later een volwassen vrouw- dat als oorlogsvluchtelinge met haar familie asiel zoekt in Zweden en daar verder opgroeit. Na enige tijd begrijpen we dat dit de je- persoon is uit de vorige delen. De fragmenten uit deel 3 werpen zonder meer een ander en nieuw licht op haar optreden in de vorige delen, maar geven geen verklaring daarvan: daar is deel 3 te gefragmenteerd en heterogeen voor. Al haar verdriet en verlies wordt door deel 3 alleen nog maar peillozer en onbevattelijker. Frappant is bovendien dat deel 3 eindigt waar de proloog begint: op het eind van deel 3 zie we de je- persoon en haar collega's "allemaal de grote weg oplopen naar de tegen hemel en zee oplichtende corniche", terwijl de proloog begint met "Ondertussen loopt ergens anders [....] een vrouw trager dan ooit over de brede weg, het enige dat naast de corniche de zee omhoog blijft stuwen en de nevel weghoudt van de stadskern en de bergen. [...]. De vrouw is alleen, zoekt haar kind". Bij de eerste lezing is dit een raadselachtig begin, omdat het verhaal begint met "ondertussen", dus middenin een handeling waarvan je het begin niet kent. Bij de tweede lezing is dit begin naar mijn gevoel echter net zo raadselachtig, maar dan op een andere manier: je weet dan dat "ondertussen" aansluit op het slot, maar de consequentie daarvan is weer dat het verhaal in een cirkel rondloopt. En dus als een slang in zijn eigen staart bijt. Wat, misschien, een soort symbool is van de vicieuze cirkel van verlies en verdriet waar alle personages in zijn gevangen. En wat in elk geval prima past bij hun doelloos dolende levensloop.

De titel van deze roman - en van deel 2- is ook niet voor niets "De Singulariteit". De term "singulariteit" kan een ongewoonheid aanduiden, een toestand waar de normale regels of wetten niet meer gelden. En in de kosmologie is de "singulariteit" het centrum van het zwarte gat, een punt met een oneindig klein volume en een oneindig grote dichtheid, waarin alles wordt samengeperst zodat tijd en afstand niet meer bestaan. Ook de andere bekende natuurkundige begrippen en wetten gaan niet op in de kern van het zwarte gat. In deel 2 spreekt de je- figuur, worstelend met het verlies van haar kind, letterlijk over zwarte gaten, en over de singulariteit als "een plek die ook een toestand is" en waarin de zwaartekracht zo onberekenbaar sterk is dat er "geen ruimte tussen de lichamen overblijft". En in deel 2 trekt de oma van "de Vermiste" zich op enig moment wanhopig terug in een duistere plek op haar desolate steeg, een zwart duister gat dat volgens haar kleinkinderen "niet echt een gat" is maar waarin ze wel verdwijnt. Wat wellicht symboliseert dat het zinloze verdriet en verlies oma helemaal opzuigen, recht de kern van het zwarte gat in. Net als "de Vermiste", misschien, net als de moeder van de vermiste, net als de over de singulariteit mijmerende je- persoon die zich in haar verlies identificeert met de moeder van "de Vermiste". En die dat- zoals we hierboven zagen- doet in een parallellie van klaagzangen, waarin de afstand tussen toen en nu en tussen haar verlies en het verlies van de ander nagenoeg verdwijnt. Alsof het verdriet hen en hun trauma's allebei samenperst, alle ruimtelijke en temporele afstand teniet doet, alle wetten en regels op redeloze wijze opheft.

Dit is kortom een ongelofelijk treurige roman, die je soms even moet wegleggen omdat hij anders te overweldigend wordt, en die je toch twee keer lezen moet omdat de stijl en vorm ervan zo ongrijpbaar zijn. Maar juist die ongrijpbaarheid van stijl en vorm past heel mooi bij de ongrijpbare singulariteit van het verdriet en verlies. Daarom las ik deze roman met bewondering en zelfs vreugde. Twee keer lezen is bij deze roman dus niet alleen een noodzaak, maar ook een genot. Ik hoop dat Balsam Karam nog veel meer boeken zal schrijven. En ik hoop dat die allemaal gaan worden vertaald door Hans Kloos.

Yvon Vijn