Recensies ''Jij zult terugkeren naar Región'' van Juan Benet

Arthur Hendrikx, Dereactor.org

Wee hij die niet terugkeert naar Región

Aan William Faulkner werd ooit gevraagd wat je moet doen als je een van zijn boeken drie keer gelezen hebt en het nog steeds niet begrijpt. Hij antwoordde kort: het boek een vierde keer lezen. Daar moest ik vaak aan denken tijdens het lezen van Juan Benets legendarische debuutroman Je zult terugkeren naar Región (1968), waarvan de titel me dan ook een ironisch bevel aan de lezer en interpretator lijkt: als je iets van dit boek wil begrijpen, zal je moeten terugkeren en het opnieuw lezen.

Juan Benet (1927-1993) was een van de vele literaire kinderen van Faulkner, de grote Amerikaanse schepper van Yoknapatawpha County wiens narratieve technieken zoveel navolging kregen dat hij waarschijnlijk de meest invloedrijke schrijver van de twintigste eeuw kan worden genoemd, meer nog dan James Joyce, Marcel Proust of Franz Kafka. Tot zijn kroost behoren onder anderen een heel legioen Zuid-Amerikaanse auteurs, maar ook de Israëlische schrijver A.B. Yehoshua, de Portugese Lobo Antunes, de Amerikaanse Cormac McCarthy en in het Nederlandse taalgebied Hugo Claus. Van alle Faulkner-adepten lijkt Benet het meest op de Uruguayaan Juan Carlos Onetti, met wie hij de extreme hang naar hermetisme gemeen heeft. In zijn nawoord merkt vertaler M. Vanderzee op dat Benet in dit opzicht zelfs verder gaat dan zijn grote voorbeeld: bij Faulkner is er altijd nog sprake van een narratieve samenhang, maar Benet kiest radicaal voor mist en verwarring. Hij houdt de ambiguïteit tot het einde vol. Er is amper een begin en een eind, vandaar dat de titel ook een eeuwige terugkeer impliceert: Región is als een labyrint zonder uitweg.

Je zult terugkeren naar Región telt vier kloeke hoofdstukken. Het eerste is een soort van prelude waarin hier en daar op gecondenseerde wijze al verwezen wordt naar bepaalde gebeurtenissen en personages die later terugkomen. De laatste drie hoofdstukken bestaan hoofdzakelijk uit monologen van de dokter en de vrouw die op bezoek is bij de dokter. Ze kijken allebei terug op hoe gebeurtenissen uit het verleden hun leven hebben gevormd; hun monologen zijn ellenlang, soms moeilijk te volgen, maar vol fonkelende zinnen en observaties. Benet moet van een heilig vuur zijn bezeten tijdens het schrijven van zijn werk; soms is het alsof hij een goddelijke openbaring met de lezer deelt, of hij plotseling achter een waarheid kwam die eeuwenlang verborgen had gelegen. Puur op stilistisch vlak, qua ritme, metaforen, vergelijkingen en beelden, kan hij zich meten met de grootsten.

Het fictionele Región, waar zo ongeveer al Benets latere werken ook gesitueerd zijn, is een onherbergzaam gebied, gelegen in twee valleien waar telkens een grote rivier door stroomt, de Torce en de Formigato. De valleien worden van elkaar gescheiden door een bergketen, de Sierra de Región. Het gaat om een fictief gebied, maar Benets beschrijvingen zijn van een absurde gedetailleerdheid, wat past bij de parodistische poëtica die Vanderzee aan de Spaanse auteur toeschrijft. Vrij vroeg in de roman begint bijvoorbeeld een beschrijving die ruim zestien pagina’s (!) in beslag neemt en zelfs natuurbeschrijvingen van Thomas Mann in de schaduw stelt en door het wetenschappelijk jargon zowel geestig als indrukwekkend is. Ik citeer een kort stukje bij wijze van voorbeeld:

De ontmoeting van de Cantabrische bergketen en het Galicisch-Portugees massief neemt de vorm aan van een botsing waarbij een plooiing plaatsvindt van primaire aardlagen die zich, samen met uit het binnenste van de aarde stammend hypogeen gesteente, in NNO-ZZW richting uitstrekken in de vorm van een curve die steeds scherper naar het westen afbuigt en waarvan de uitlopers, met een ondergrond bestaande uit stollingsgesteenten en kwarts, in omgekeerde, concave vorm afdalen tot aan de Atlantische Oceaan.

Dit is natuurlijk pure waanzin, het gevolg van Benets wetenschappelijke kennis (hij was werkzaam als burgerlijk ingenieur), barokke stijl en vrij geschifte gevoel voor humor. Toch weet je nooit zeker of het de bedoeling is te lachen. Een onzekerheid die in het verlengde ligt van de centrale ambivalentie van de roman: Benet parodieert, maar schrijft tegelijk over tragische dingen (de Spaanse Burgeroorlog, de schaduwen die het verleden werpt over de levens van de dokter en de vrouw), zodat je soms niet weet in hoeverre hij iets ernstig meent.

Grofweg is er sprake van vier hoofdpersonages: kolonel Gamallo, dokter Sebastián, een naamloze man (die geestelijk onvolgroeid is) die bij de dokter inwoont, en Marré Gamallo, de dochter van de kolonel. Er wordt gesprongen tussen drie periodes: 1925, 1936-1939 (de Burgeroorlog) en de jaren zestig, het ‘heden’ waarin dokter Sebastián en Marré Gamallo met elkaar praten. Voor elk van de personages geldt dat ze gekweld worden door een trauma uit het verleden dat ze maar niet van zich kunnen afschudden. De kolonel verloor zijn verloofde aan een mysterieuze gokker die over een magische munt beschikte, de naamloze man werd door zijn moeder achtergelaten toen de oorlog uitbrak en blijft denken dat ze ooit zal terugkeren, de dokter was verliefd op de verloofde van de kolonel en dacht dat ze met hem zou weglopen, maar werd misleid, en Marré Gamallo werd tijdens de Burgeroorlog verkracht en verloor de enige echte liefde van haar leven.

Benet laat zien hoe een trauma iemands leven voorgoed kan veranderen; je kunt niet buiten het trauma gaan, je kan niet zomaar voort alsof er niets was gebeurd. De wereld is, althans in jouw perceptie, voorgoed veranderd. Je sleept het met je mee, of misschien is het eerder: het trauma sleept je mee, en als een strak aangelijnde hond kan je alleen maar volgen. Elk personage kan gelden als symbool voor Spanje: net zoals het hele land het trauma van de Burgeroorlog met zich meesleepte tijdens de jaren van de dictatuur van Francisco Franco en geen kant uit kon, kunnen de personages niet volwaardig bestaan in het heden. Ze zitten vast in een limbo.

Symbool voor deze toestand van eeuwige stilstand is het personage Numa, misschien wel de meest memorabele vondst die Benet uit zijn hoed tovert en zonder twijfel de meest raadselachtige. Numa is ‘een oude, listige en wreedaardige bewaker die als een Tataarse herder in kleren van ruwe wol en leren sandalen rondloopt en die over de gave beschikt om op meerdere plaatsen tegelijk aanwezig te zijn in het domein dat hij dag en nacht blindelings doorkruist.’ Hij bevindt zich ergens op de Monje, een imposante berg in de Sierra de Región en is zowat de enige constante van de roman: hij is het eerste personage dat wordt vermeld en is waarschijnlijk verantwoordelijk voor het geweerschot waar in de allerlaatste zin op wordt gealludeerd (maar de onzekerheid daarvan is weer typisch voor Benet). Als zodanig is hij een mythisch figuur, verheven boven de wetten van tijd en vergankelijkheid. Over zijn afkomst of beweegredenen wordt niets gemeld; hij wordt zelfs door de verteller ‘mysterieus’ genoemd. Numa is een voldongen feit waar iedereen in Región rekening mee houdt, zonder er ooit langer bij stil te staan, alsof je er toch niks aan kan veranderen. In de loop van de roman wordt maar één zin uit Numa’s mond opgetekend, maar die is veelzeggend: ‘Laat alles zo blijven als het is, weg met de toekomst.’

De uitspraak staat in een passage waarin wordt gefilosofeerd over hoe de mens gelukkig kan zijn. Als we in de tijd leven, met een begin, midden en eind, kunnen we alleen maar ongelukkig zijn, omdat we weten dat we eindige, onbeduidende wezens zijn, voorbestemd om voorgoed vergeten te worden zodra we onze laatste adem uitblazen. Ons enige heil kan gevonden worden buiten de tijd, in een absolute stilstand. Die vind je in Región; en Numa waakt over die stilstand. Hij vertegenwoordigt met zijn dubbelloops een letterlijke, fysieke barrière. Buiten raast de geschiedenis als een gek voort; maar binnen de grenzen van Región staat alles en iedereen stil. In plaats van te leven, kijkt men naar de schaduwen van het verleden, alsof die in Plato’s grot op een wand worden geprojecteerd. Inertie als een staat van geluk: het is kenmerkend voor Benets ironie en zwartgalligheid, voor zijn hang naar parodiëren; natuurlijk meent hij dit niet. Een en ander leidde er in elk geval toe dat Numa al snel door commentatoren werd vergeleken met Franco (hij die voor een stilstand van bijna veertig jaar zorgde): het bijzondere aan Je zult terugkeren naar Región is dat het zulke vergelijkingen uitnodigt en suggereert, maar dat de roman tegelijk op zichzelf staat, een eigen magisch-mythische wereld schept die de Spaanse geschiedenis verheldert zonder die te reconstrueren.

De personages zijn dus verzonnen, maar de passages over de Burgeroorlog zijn, net als de topografische beschrijvingen van Región, van een waanzinnige gedetailleerdheid, waarmee Benet de Tolstoj van Oorlog en vrede naar de kroon steekt. Hij beschrijft hoe in Región een republikeins Defensiecomité werd opgericht om zich te verweren tegen de falangisten, carlisten en andere franquisten die in opstand waren gekomen tegen de Tweede Republiek. Pagina’s lang krijgen we minutieus de militaire manoeuvres en strategieën te lezen, de wijze waarop het kleine republikeinse ‘leger’ (nauwelijks die naam waardig omdat het een zootje ongeregeld is, gespeend van logistieke middelen) probeerde stand te houden tegen de franquistische overmacht en steeds verder het gebergte werd ingedreven. Región staat dus aan de kant van de republiek, maar het is niet zo dat de bevolking er over een groot politiek bewustzijn beschikt:

Región was republikeins uit onverschilligheid of inertie, revolutionair alleen omdat men er over de revolutie had horen praten en oorlogszuchtig, niet omdat men wraak wilde nemen op een onderdrukkende burgerlijke orde, maar uit woede en naïveteit, die beide voortkwamen uit een natuurlijke staat van ongeluk en verveling.

Benet ironiseert de geschiedenis door te benadrukken hoe persoonlijke obsessies en hartstochten uiteindelijk veel zwaarder doorwegen dan politieke principes, als die zelfs bestaan. Zo schrijft hij ergens dat ‘de tegenstellingen die een volk opwekt – en die op een dag zijn val of zijn ondergang zullen betekenen – vaak worden verwezenlijkt en geconcretiseerd in de vorm van een tragedie rond enkele personen of situaties waarmee ze slechts een toevallige relatie hebben.’

De verpersoonlijking hiervan is kolonel Gamallo. Hij leidt de franquistische troepen die de republikeinen in Región moeten verslaan, maar eigenlijk wordt hij door persoonlijke motieven gedreven. De oorlog zelf kan hem gestolen worden: wat hij wil is wraak, omdat zijn verloofde hem jaren geleden ontnomen werd door een gokker in Región. De rest van de wereld is dat voorval inmiddels vergeten, maar de kolonel draagt zijn rancune eeuwig met zich mee.

Gamallo’s heilloze zucht naar wraak kan ook gelden als voorbeeld van het defaitisme dat Benets wereld beheerst: als er iets misloopt, is het leven voorgoed verpest. Er is geen tweede kans, geen respijt, geen genade. ‘ (…) als je de vrouw die je niet kunt krijgen hebt opgegeven, heb je daarmee ook de liefde opgegeven, zo zit dat’ zegt een personage op een gegeven moment. Echo’s van de zondeval: het bijten van de appel zorgt voor een onomkeerbaar verlies van het paradijs. ‘Che sanza speme vivemo in disio,’ zegt de dokter tegen Marré Gamallo, een citaat van Dante: ‘Dat we zonder hoop in verlangen leven.’ Eigenlijk wil de dokter niet dat de vrouw het verleden oprakelt (dat heeft toch geen zin), maar hij gaat toch snel overstag als zij begint.

Almaar cirkelen ze terug naar de gebeurtenissen die hun leven in een definitieve plooi hebben gelegd. Verandert het iets? Heeft het zin? ‘Er is iets in ons gedrag dat nog altijd niet aan de rede gehoorzaamt en dat in het geheim op de macht van de magie vertrouwt,’ aldus Benet. De mens ontkent de realiteit; hij probeert datgene wat voorbij is tot leven te wekken met zijn verbeelding en zijn woorden. ‘Het is waar dat de herinnering vervormt, vervalst en overdrijft, maar dat is niet het enige, ze verzint ook dingen om een schijn van werkelijkheid te verlenen aan wat werd beleefd en is vergaan en wat het heden ontkent.’

Het heden ontkent veel; van individuen zelfs alles, zodra ze verdwenen zijn. De Mens is er altijd, maar mensen komen en gaan. Zeer sterk is de wijze waarop Benet dit aantoont aan de hand van zijn fragmentarische vertelling, zijn perspectiefwissels en zijn tijdssprongen: personages die in iemands monoloog tot Grote Actoren van de Geschiedenis tot leven komen, worden een hoofdstuk eerder of later als vergeten figuren beschreven. Het volk weet niet meer dat ze ooit bestaan hebben, alsof ze zijn verdwenen in de kieren van de tijd.

Vandaar de eindeloze monologen van de dokter en Marré, die vooral tegen zichzelf lijken gericht, alsof hij zichzelf moet overtuigen. Worden ze zelfs uitgesproken zoals ze staan opgeschreven? Op een gegeven moment staat er: ‘Want het huis,’ – moest de dokter tegen haar hebben gezegd terwijl hij met zijn handen op zijn rug door het raam van zijn kantoortje naar de regen keek.’ Dit lijkt op een vervreemdingseffect uit de school van Onetti: vrij terloops wordt de realiteit van een gebeurtenis op losse schroeven gezet. Zegt de dokter dit werkelijk of stelt de verteller (wie dat ook moge zijn) zich voor dat hij het zegt? Het zal een open vraag blijven. Wat het in elk geval benadrukt is dat de monologen er vooral toedoen omdat ze de zielenroerselen van de personages blootleggen. Het gaat niet om een dialoog of om plot. In principe zijn het toneelmonologen zoals bij Euripides of Shakespeare: iemands gedachtewolkje wordt in al zijn grillige kronkelingen vormgegeven.

Nu is de grote vraag waarom Benet in deze mate het hermetisme omarmt. Voor Vanderzee, die de hoogste onderscheiding verdient voor zijn vertaling van Benets grillige, barokke en oeverloos kronkelende proza, luidt het antwoord op deze vragen: omdat Benet als homo parodicus de onzekerheid als primair principe kiest. Benet is niet zozeer een modernist, betoogt Vanderzee in zijn erg prijzenswaardige nawoord, als wel een parodist. Hij parodieert de hang naar verhalen, naar betekenis, naar structuur, naar duidelijk omlijnde gebeurtenissen. Hij parodieert het klassiek theater van Euripides en het modernisme van Faulkner. Hij gebruikt de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) als een soort van Bijbelse mythe die het moderne Spanje fundamenteel getekend heeft, maar biedt niet per se een uitweg, velt geen eindoordeel. Hij lijkt het realisme te verzaken, en de vertelstijl is zeker onconventioneel, maar het is moeilijk te zeggen binnen welk genre zijn roman dan wél past, – parodie is een te algemeen begrip. Sommigen hebben gewezen op de invloed van het magisch-realisme van Gabriel García Márquez, wiens Honderd jaar eenzaamheid één jaar eerder was uitgekomen, en er zijn wel enige overeenkomsten, maar die moeten op louter toeval berusten, want Benet is al in 1951 aan zijn debuut begonnen en heeft het naar eigen zeggen in 1964 afgemaakt. Je zult terugkeren naar Región is een mythologisering van de realiteit, de geschiedenis proberen aanschouwelijk maken via een aantal beelden en vertellingen.

De werkelijkheid (en zeker de werkelijkheid zoals die gepercipieerd en ervaren en herinnerd wordt door mensen) beantwoordt niet aan de orde en regelmaat van de wetenschap en de rede, maar is vaag, altijd onderhevig aan verandering, amorf, ondoorgrondelijk. Benet wil dat in zijn proza weerspiegelen. Bij hem is er geen logica, geen orde, geen conclusie: verhalen kunnen plotseling worden onderbroken en niet meer terugkeren, personages kunnen in verschillende gedaantes opduiken, tijdlagen schuiven over elkaar heen. Het is een aaneenschakeling van losse eindjes, aporieën, open vragen, raadsels.

Ook op stilistisch vlak zorgt Benet voor een overrompeling, een ontregeling, in plaats van helderheid of orde. In de traditie van de grote prozaïsten bestaan Benets pagina’s uit dikke tekstblokken waar u vergeefs zal zoeken naar witregels of ademruimte. Het is een rivier die continu uit zijn oevers treedt, een woeste woordenstroom die schijnbaar geen begin of eind kent. En die bijna de hele tijd begeestert: sommige van de korte narratieven zijn voorbeelden van een meesterlijke verhaalkunde, zoals de episode van de mysterieuze gokker die van een oud vrouwtje dat een veerpont bedient, een munt krijgt waarmee hij onoverwinnelijk is bij het kaartspelen. Of Marrés verslag van haar eerste keer te midden van de chaos van de Burgeroorlog. Ook Benets typeringen van personages zijn wonderlijk, zoals onderstaande beschrijving van de jongen wiens moeder vertrok bij het begin van de oorlog, een voorbeeld van Benets vermogen een persoon met één korte schets krachtig neer te zetten:

De jongen knipperde geen moment met zijn door de dikke brillenglazen uitvergrote ogen. Ze waren uitdrukkingsloos en opgesloten achter die glazen en vervormd door de uitvergroting leken ze die typische melancholie van de vissenkom te verpersoonlijken, waarin immers geen verlangen bestaat naar de vrijheid en overvloed van andere wateren en waarin de vis evenmin verdriet heeft over een verloren toestand, simpelweg omdat hij nooit aan een dergelijk gemis of vrijheidsverlangen is toegekomen en dus alleen maar in staat is om je stil, met een doordringende, ondoorgrondelijke en ernstige blik, aan te staren terwijl de hartstochtelijke schittering diep in zijn ogen, uitdrukking van de ontelbare dagen die hij in eenzaamheid heeft doorgebracht, van buitenaf gezien de indruk van verbazing wekt.

Zo is Je zult terugkeren naar Región een merkwaardige mozaïek van verhalen en personages die allemaal op de een of andere manier met elkaar zijn verweven, maar die ook op zichzelf staan, en geen coherent geheel vormen, conform Benets poëtica. Het leven is onaf en onderhevig aan willekeur. Het heeft geen zin naar rust, vergiffenis en zaligheid te verlangen, zegt Benet ergens, – maar zijn personages doen het toch, want als mens kan je niet anders.

Noem de vertaling van Je zult terugkeren naar Región meer dan een halve eeuw na zijn oorspronkelijke publicatie gerust een literaire gebeurtenis van de eerste orde. Het is een moeilijke, weerbarstige en eigenzinnige roman die niet zomaar te verteren valt, maar het is onmiskenbaar de schepping van een eigen mythische wereld waar je niet aan voorbij kan. Wie op zoek is naar de ziel en de geschiedenis van het Spaanse volk, dat na de Burgeroorlog zo lang zijn wonden moest likken en dat in bepaalde opzichten nog steeds doet, moet in Región wezen.

Frans Meulenberg, Medisch Contact

Machteloos tegenover het lot

Het eerste deel van Je zult terugkeren naar Región speelt zich af tijdens de gewelddadige Spaanse Burgeroorlog. Twintig jaar later dragen alle personages de littekens van dat verleden. De andere drie delen bestaan uit gesprekken tussen dokter Sebastián, eigenaar van een vervallen psychiatrische kliniek, en Marré Gamallo, de dochter van een nationalistische kolonel. Zij wisselen lange monologen uit, doordrenkt van illusieloosheid. Marré is verkracht door vijanden van haar vader. De dokter kampt met een kwaal aan de urineleider en is vervallen tot apathie na de mislukte liefde voor Marré’s moeder en vooral door het leven in het algemeen. De mens is machteloos tegenover het lot en ‘staat op het punt op de rommelzolder en in het museum te belanden als een archeologisch object’. Zelfs de ratio van het doktersvak helpt niet. Sebastián ziet de rede als een val ‘waarin de mens is gelopen, achtervolgd door een meute wilde hartstochten die een voor een moeten worden getemd’. Veel blijft in mist gehuld. Centraal staan de barokke stijl, het hypnotiserende ritme van de kolkende zinnen, de mythische sfeer. Een roman voor fijnproevers.

Ger Groot


Sommige romans moet je twee keer lezen. Of drie. Om er vat op te krijgen, hun structuur te doorzien, te begrijpen wie er waar aan het woord is, wat er nu eigenlijk wordt gezegd en wat er precies gebeurt. Soms helpt zelfs dat niet en blijft het boek een vertellingsmist die zich verdicht en verdunt maar nooit samenbalt tot een overzichtelijk plot.
Zoiets gebeurt in ‘Je zult terugkeren naar Región’, de nu vertaalde debuutroman van Juan Benet uit 1968 die zich afspeelt in een mythische streek in noord-Spanje waar een groot deel van diens oeuvre gesitueerd zal zijn. Een lange beschrijving van de plaatselijke geografie (Benet was wegenbouwkundig ingenieur), de flora en fauna, bevolking en agrarische structuur van Región loopt uit op een lang gesprek tussen een vrouw die terugkeert naar het stadje waarin zij de Burgeroorlog meemaakte, en een oude dokter die daar is blijven wonen en (een deel van) haar geschiedenis kent.
Als jong meisje, dochter van een opstandige militair is de vrouw gegijzeld geweest door het republikeins gezag dat Región tot het einde van de oorlog in handen hield en haar tegen republikeinse gevangenen hoopte te kunnen uitwisselen. Daar kwam het niet van; het meisje eindigde in een hotel dat als bordeel fungeerde en waar zij ‘haar onschuld verloor’. Liefde, prostitutie, verkrachting? Wellicht keert zij terug om daarover in het reine te komen. 
De roman geeft geen uitsluitsel, het verleden blijft wazig. En, zo peinst de vrouw, ‘er zijn dingen die [...] door het geheugen in een rommellaadje worden weggestopt in de overtuiging dat ze nooit meer zullen worden gebruikt of misschien slechts een enkele keer als lapmiddel.’ Dat is mooi gezegd en van dergelijke mijmeringen staat de roman – eerder een reflectie op het verleden dan een exposé ervan – vol. Die indirectheid verklaart misschien ook de ondoordringbaarheid ervan.
Juan Benet gold als één van de aartsvaders van de naoorlogse Spaanse roman en je zou hem zelfs als een vroege postmodernist kunnen zien. Misschien daardoor bleef hij ook altijd een beetje een ‘writer’s writer’. Het lezen van ‘Je zult terugkeren naar Región’ vraagt de nodige volharding, die bovendien maar deels beloond wordt. Vragen blijven onbeantwoord, wendingen raadselachtig – maar de frustratie daarover blijft wel intrigeren. Wie eenmaal aan het boek begint, maakt zich er moeilijk meer van los, hoe weerbarstig het zelfs bij de zoveelste herlezing ook blijft.

Marijke Arijs, De Standaard

Juan Benet, de leermeester van Javier Marías, bezweert met vertaalde debuut

Na meer dan een halve eeuw is Juan Benets debuut in het Nederlands vertaald. Wie geduldig leest, wordt beloond en raakt bezworen.

‘Ik ben de slechtste schrijver die ik ken’, zei Juan Benet (1927 - 1993) ooit. De Madrileense cultauteur, die zelfrelativering tot een kunst had verheven, wordt tegenwoordig tot de grootste Spaanse schrijvers van de tweede helft van de twintigste eeuw gerekend. Wijlen Javier Marías beschouwde hem als zijn leermeester en zijn naam wordt in één adem genoemd met grootheden als Marcel Proust, James Joyce en William Faulkner.

In 1968 blies Benet de literaire wereld van zijn sokken met Je zult terugkeren naar Región. Deze debuutroman, waarin hij grondig afrekende met het sociaal realisme, was radicaal vernieuwend en volstrekt uniek, maar gemakkelijke kost was het niet. Het duurde dan ook meer dan een halve eeuw voor het boek eindelijk in het Nederlands werd vertaald.

Geduld

In de eerste regels stuurt de auteur een nietsvermoedende reiziger naar Región, een onherbergzame streek die – net als het Yoknapatawpha County van Faulkner, het Santa María van Juan Carlos Onetti en het Macondo van Gabriel García Márquez – alleen op de literaire landkaart bestaat. Het woeste, labyrintische gebied met zijn sinistere bewaker, Numa, wordt in al zijn aspecten in kaart gebracht. Niemand is er ooit van teruggekeerd, waarschuwt de verteller, en de bewoners van dit Spanje in zakformaat zijn bepaald geen vrolijke Fransen.

Ze worden beheerst door angst, onzekerheid, eenzaamheid en frustratie, en ze worden gekweld door de herinnering aan de Burgeroorlog. Aan die broederstrijd, die bij Benet mythische proporties aanneemt, zijn geen verheven idealen te pas gekomen. De streek is ‘uit onverschilligheid of inertie’ trouw gebleven aan de Republiek en de strijdende partijen werden alleen gedreven door irrationele gevoelens, wat tot de ergste excessen heeft geleid.

Het verhaal vergt nogal wat doorzettingsvermogen, want het is net zo ondoordringbaar als het landschap zelf. Om te beginnen moeten we ruim honderd bladzijden geduld oefenen voor de hoofdpersonages ten tonele verschijnen. Dokter Sebastián en de dochter van kolonel Gamallo, leider van het opstandelingenleger, halen tijdens een doorwaakte nacht herinneringen op aan het recente verleden. In hun ellenlange monologen – de twee praten compleet langs elkaar heen – vertellen ze het verhaal van de Burgeroorlog, elk vanuit hun perspectief.

Voor de vrouw, die door de republikeinen werd opgesloten en slecht behandeld, is die traumatische periode onlosmakelijk verbonden met liefde, begeerte en seks. Hun relaas is vervlochten met episoden uit de geschiedenis van Región, gedetailleerde verslagen van de militaire operaties en beschouwingen over het geheugen en de tijd, de rede en de hartstocht, schuld, misdaad en moraal.

Gehuld in nevelen

Op het eerste gezicht hangt deze merkwaardige roman met haken en ogen aan elkaar. Wat te denken van de flashback over de kaartmarathon tussen kolonel Gamallo en een mijnwerker, die spelen om een magisch goudstuk en een jonge vrouw? Wat is de functie van het verhaal van de postbeambte die met zijn telegraaf berichten opvangt van heksensabbatten, kerkhoven en grotten in de bergen? En wat moeten we aan met de absurde geschiedenis van de arts die trouwde met de dochter van de spoorwachter, op voorwaarde dat ze nooit koolsoep zou koken?

Gaandeweg beginnen de verhaallijnen zich scherper af te tekenen en krijgen de personages meer gestalte, maar uiteindelijk blijft de wereld van Benet toch in nevelen gehuld. En dat is ook uitdrukkelijk de bedoeling, want de schrijver, die lak had aan logica en chronologie, vond dat de rede fors werd overschat. Zelfs na een grondige herlezing vallen de puzzelstukken niet allemaal op hun plaats, maar wat doet dat ertoe? Het is aangenaam dolen over de kronkelpaden en dwaalwegen van dit labyrint, ook al is het een universum dat je niet straffeloos betreedt. Zodra je gegrepen bent door de meanderende zinnen en de barokke, bezwerende taal van Benet, ben je verkocht. Dan ben je, zoals de titel zegt, gedoemd om eeuwig terug te keren naar Región.

Maarten Steenmeijer, De Volkskrant

In de romans van Juan Benet kom je nooit ergens aan, je blijft dwalen en verdwalen

Juan Benet parodieert in zijn imposante romandebuut uit 1967 het theater, het realisme, het modernisme en de parodie zelf. Maar wat is deze roman zélf dan eigenlijk?

In het in Interviews With Spanish Writers (1991) opgenomen gesprek met schrijver en ingenieur Juan Benet (1927-1993) vroeg de Amerikaanse hispanist Marie-Lise Gazarian Gautier hem hoe hij het toch voor elkaar kreeg om twee beroepen uit te oefenen. Dat was heel eenvoudig, antwoordde Benet. Hij had helemaal geen dubbele baan. Hij was ingenieur van beroep en schrijven deed hij in zijn vrije tijd. Even verderop in het gesprek zat Gazarian Gautier er opnieuw naast toen ze de kijk op de wereld van de schrijver bestempelde als kosmopolitisch. Niks van waar, Benet vond zichzelf helemaal geen wereldburger.

Nog maar een poging dan: was Benets werk niet verwant aan dat van boom latinoamericano-schrijvers als Mario Vargas Llosa? Dacht het niet, meende hij. Zijn romans waren Europees, of Spaans desnoods. Maar Latijns-Amerikaans, nou nee. De interviewer gaf niet op en bracht Región ter sprake, het ‘mythische gebied’ waar een groot deel van Benets werk zich afspeelt, dat symbool zou staan voor Spanje. Ook met deze veronderstellingen was de schrijver het niet eens. Región was geen mythisch gebied en ook geen zinnebeeld van Spanje, dat waren verzinsels van critici en academici.

Tegendraadsheid

Je zou Gazarian Gautiers interview kunnen lezen als de kroniek van een sisyfusarbeid. In dit opzicht lijkt haar gesprek met de dwarse Spaanse schrijver als twee druppels water op wat je ervaart als je zijn werk leest. Je probeert er greep op te krijgen, maar hoezeer je ook je best doet – en Benet lezen betekent: flink je best doen –, toch lukt dat maar niet. Dat maakte Je zult terugkeren naar Región (1967) meteen al duidelijk, Benets imposante debuutroman die de basis zou leggen van een van de meest eigenzinnige en tegendraadse oeuvres uit de moderne Spaanse literatuur.

Ruim een halve eeuw later is het boek dan eindelijk in het Nederlands te lezen dankzij M. Vanderzee, die niet alleen tekende voor de dappere vertaling maar daar ook een ‘begeleidend essay’ van dertig pagina’s aan toevoegde. Daarin kiest hij als invalshoek de parodie, een keuze die naadloos aansluit bij de ongrijpbaarheid van Je zult terugkeren naar Región. Vanderzee laat zien dat Benets roman het theater, het realisme, het modernisme en zelfs de parodie zelf parodieert. Maar, zo kun je je vervolgens afvragen, wat is deze roman zélf dan eigenlijk? Op die vraag krijg je geen antwoord en dat is waarschijnlijk ook de bedoeling.

Biedt Je zult terugkeren naar Región dan helemaal geen houvast? Is er geen verhaal, geen plot, geen historische context, geen plaats van handeling? Zijn er geen personages, geen vertellers? Ja, die zijn er allemaal wel, maar niet in de vormen, gedaanten en structuren die ons vertrouwd zijn. Zo begint de roman met een beschrijving van de omgeving van Región (letterlijk: Streek), maar die is zó overdadig en onmatig dat je erin verdwaalt. Ook is al snel duidelijk dat de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) de belangrijkste historische context is (al gaat de roman terug tot de prehistorie), maar die oorlog is in Región een karikatuur van de ‘echte’ oorlog.

Ook de plot – als daar al sprake van is in Je zult terugkeren naar Región – staat ver af van wat we gewend zijn. In een voormalige kliniek komt een paar decennia na de Burgeroorlog een vrouw (Marré) bij een dokter (Sebastián). Het grootste deel van de roman bestaat uit de dialoog tussen die twee, al heb je al snel de indruk dat je ellenlange monologen aan het lezen bent. Marré en Sebastián reageren niet of nauwelijks op elkaar, ze lijken op te gaan (en opgesloten te zitten) in hun eigen ‘verhalen’.

Maar ‘verhaal’ is op zijn beurt ook weer een term die veel meer coherentie suggereert dan er in feite is. Zeker, Sebastián vertelt over zijn vergeefse liefde voor María Timoner, het liefje van generaal Gamallo, en over zijn abrupt gesloten huwelijk met een vrouw die nooit echt zijn vrouw mocht worden. En ja, Marré (Gamallo’s dochter) vond tijdens de oorlog zowel grandeur als misère in de liefde.

Maar je moet goed zoeken naar de brokstukken van deze twee ‘verhalen’, overwoekerd als ze worden door een wildgroei van andere ‘verhalen’, van bovennatuurlijke gebeurtenissen en pogingen om die te duiden, van feitelijke beschrijvingen, van geschiedkundige verhandelingen en van complexe theoretische passages over onderwerpen als tijd en herinnering: ‘Het heden is al voorbij en alles wat ons rest is wat er op een dag niet is gebeurd; ook het verleden is al niet meer wat het was, maar wat het niet was. En alleen de toekomst, dat wat ons rest, is wat er is geweest (…).’ Dat werk.

Voor altijd een cultschrijver

Het zijn dit soort bespiegelingen, en ook de opvallend uniforme stijlen waarvan de vertellers (naast Sebastián en Marré is er ook nog een anonieme verteller) zich bedienen, die doen denken aan de romans van Benetbewonderaar Javier Marías. Maar minstens zo opvallend zijn de verschillen. Bij Marías vloeien de vertellersstemmen niet in elkaar over en dat is wel zo overzichtelijk. En, belangrijker nog: Benet construeert een kluwen, terwijl je bij Marías weet dat er altijd, hoeveel zijpaden hij ook inslaat, een plotlijn is waarnaar je terug zult keren.

In de romans van Benet kom je nooit ergens aan, je blijft altijd maar dwalen en verdwalen. Dat maakt hem tot een veel radicaler en weerbarstiger vertolker van wat Marías contar el misterio heeft genoemd: het mysterie vertellen oftewel ervaren in plaats van het te benoemen en onthullen. Geen wonder dus dat Benet altijd een cultschrijver is gebleven, terwijl Marías met zijn toch allesbehalve licht verteerbare romans wereldwijd een publiek vond.

NBD Biblion over Jij zult terugkeren naar Región

Een experimentele literaire roman over eenzaamheid, mislukking en identiteit die zich afspeelt in het imaginaire gebied Región. Región, een desolate en onherbergzame bergstreek, bestaat na de Spaanse burgeroorlog nog slechts uit ruïnes. Juan Benet beschrijft het gebied en de mensen die er leven en die gebukt gaan onder eenzaamheid, tristesse en wanhoop. Niemand is gelukkig, en er heerst angst, mislukking en verval. Het vergeefse zoeken naar betekenis verenigt de personages. Benet thematiseert de tijdelijkheid, het onzekere en de ambiguïteit, en geeft de lezer slechts fragmentarische en onvolledige informatie. Het verhaal blijft open, kent geen ontknoping en blijft ongrijpbaar.

'Je zult terugkeren naar Región' is in een talige, plechtstatige stijl geschreven en met finesse vertaald door M. Vanderzee. Enkel geschikt voor literaire lezers. Met een begeleidend essay van de vertaler.

Juan Benet (1927-1993) was een Spaanse schrijver. In 1968 brak hij als buitenstaander door met 'Je zult terugkeren naar Región'. Hij schreef meerdere romans die zich in dit imaginaire gebied afspelen.




Daan Lameijer, Literairnederland.nl


Regio aan de rand van de afgrond

Soms wordt een landelijk gebied zo mooi beschreven dat de term ‘streekroman’ een diskwalificatie betekent. Dit geldt zeker voor Je zult terugkeren naar Región, dat met zijn woeste, wilde toetsen eigenlijk een ‘penseelstreekroman’ zou moeten heten. Zelden gaf een boek het isolement van een verlaten regio beklemmender, krachtiger en verfijnder weer. Het origineel (Volverás a Región) is in 1968 geschreven door de Spaanse modernist Juan Benet. Vertaler M. Vanderzee schrijft achterin de Nederlandse uitgave een essay dat deze lastig leesbare roman verduidelijkt.

Benet biedt een unieke leeservaring, omdat de onherbergzaamheid van het fictieve Región voortdurend samenvalt met zijn schrijfstijl. Bovendien maakt Benet van de mens – hoewel deze tot het mooiste én het lelijkste in staat is – een nietszeggend wezen dat vooral verslaafd lijkt aan beperkingen. Tot slot zorgen de verwijzingen naar Griekse tragedies ervoor dat de plot, lang onnavolgbaar, zich uiteindelijk als een ruïne ontvouwt. Wat doet de Spaanse Burgeroorlog met een gebied dat slechts wil stilstaan?

Kom er maar eens doorheen

Normaal gesproken zorgen tangconstructies voor ergernis. Maar wat als de schrijver het erom doet? In grote gedeelten van Je zult terugkeren naar Región spreekt een auctoriale verteller, die een naamloze reiziger door het ruige Región heen loodst. Met lange terzijdes over platentektoniek, de loop van allerlei rivieren en de invloed van de seizoenen en elementen op het landschap put hij de reiziger uit. Hierbij strooit hij zo kwistig met dubbele, zelfs driedubbele bijzinnen, gedachtestreepjes, tangconstructies en puntkomma’s, dat de lezer geen andere keus heeft dan de wanhoop te omarmen die de reiziger lamlegt: ‘Hij vindt niets en ziet zich uiteindelijk, teleurgesteld en bedrukt, genoodzaakt de nacht door te brengen op dezelfde rots waar hij een paar uur daarvoor en in een heel andere stemming had besloten even uit te rusten van zijn tocht die zo veelbelovend was begonnen.’

De meanderende stijl en hak-op-de-tak-dwaalsporen van stapsgewijze beklimmingen naar mijlenverre panorama’s maken een labyrint van zowel Región, als van het boek zelf: ‘Het is godsonmogelijk dat het hem ooit lukken zal zich een weg te banen door die enorme, in het laaggebergte groeiende wirwar van boom- en struikhei en dwergeiken, die ravijnen vol cactussen en wilde frambozen, die kloven vol doornstruiken en brem, meidoorn en giftige slingerplanten, alles verstrengeld en ineengevlochten in een strenge, door een zeker genotvol sarcasme gekarakteriseerde orde (de ranke, gracieuze, breekbare bromelia die midden uit een kluwen van doorns en takken oprijst; de vrolijk fladderende, paarse vlinder in zijn dans door de hete middag boven een muur van hulst en kariatiden) die lijkt te suggereren dat ze slechts bestaat om houthakkers, kuddes, ploegscharen en wegen op een veilige afstand te houden.’ Benet trakteert ons op een loodzware tocht, intens als een Vuelta-etappe.

Beperking, gelijkheid, broederschap

Het natuurgeweld maakt dat de bevolking van Región vooral lusteloos voortleeft. Jazeker, Franco en zijn troepen rammelen aan de poort, maar het verzet ontbeert de echte vechtlust: ‘Región was republikeins uit onverschilligheid of inertie, revolutionair alleen omdat men er over de revolutie had horen praten en oorlogszuchtig, niet omdat men wraak wilde nemen op een onderdrukkende burgerlijke orde, maar uit woede en naïviteit, die beide voortkwamen uit een natuurlijke staat van ongeluk en verveling.’ Ook dokter Sebastián, orerend in paginalange citaten, waarschuwt voor deze lethargie. Voordat ze het weet, wordt de mensheid ingehaald door een onverschillige, nog hardere geschiedenis: ‘Het is waar dat we in achterlijke omstandigheden leefden (…) Wanneer men het zo vaak over de mens heeft dan is dat alleen maar omdat hij er eigenlijk niet toe doet: hij staat op het punt op de rommelzolder en in het museum te belanden. (…) De mens is een archeologisch object.’

De nietigheid van de mens komt vaker terug. Zo weidt de verteller regelmatig uit over het prehistorische Carboon, Devoon en Paleozoïcum. In het licht daarvan lost de mens op als luchtdeeltjes in de ether. Dat hij in Je zult terugkeren naar Región machteloos staat tegenover zoiets als de burgeroorlog, is dan ook niet vreemd. Dokter Sebastián, achtergebleven in Región na de oorlog, zegt over de mens: ‘In mijn vaders tijd geloofde men dat het mogelijk was hem te bevrijden van uitbuiting door zijn medemens. En uiteindelijk is alles erop uitgedraaid dat niemand een ander nog uitbuit maar dat we allemaal worden uitgebuit, (…) door wat dan ook, (…) dus in plaats van uitbuiting af te schaffen heeft men haar in iets onaantastbaars en heiligs veranderd.’ Sebastiáns eindoordeel over de Región-inwoners liegt er niet om: ‘een laf, egoïstisch en laaghartig volk geeft altijd de voorkeur aan onderdrukking boven onzekerheid.’ De mens zwelgt in zijn machteloosheid en zoekt naar sturing. Daar zorgt het noodlot wel voor.

Tragedie in Región

Soms lijkt het boek een toneelstuk, een farce. Herhaaldelijk suggereert Juan Benet namelijk dat het geschrevene niet waar hoeft te zijn: ‘’Ik geloof dat men in die tijd”, moest de dokter eraan toegevoegd hebben, en als hij dat niet deed, dan had hij dat in ieder geval best kunnen doen, “ook de zomervakantie heeft uitgevonden.”‘ Benet geeft weinig prijs over de plot en regelmatig wisselt hij van vertelperspectief. Daardoor komt het verhaal van met name twee personen, María Timoner en dokter Sebastián, gefragmenteerd aan bod. Logisch: hun geschiedenis is door de oorlog aan flarden gescheurd. Waarom zou Benet chronologie, logica en rede toevoegen aan hun levens? Het beeld van verwoesting telt voor hem zwaarder dan het afgeronde geheel van een samenhangend relaas. Eén toneelgenre verbeeldt de ondergang van dokter Sebastián en María Timoner het beste: de tragedie.

Meerdere verhaalelementen wijzen inderdaad die richting uit. Abstracte personen als de Tijd en de Dood worden met hoofdletters aangegeven, vele monologen onderbreken het verhaalverloop en meerdere hooggeplaatste personages wacht een noodlottig einde. Uiteraard bedrijft Benet ook dramatische ironie: hun neergang en mislukking kun je al van mijlenver zien aankomen. Tegelijk houdt de verteller met apostrofs zijn publiek bij de les: ‘Maar je hebt het goed mis, beste kerel! (…) Maar wat doe je nu weer, schlemiel?’ Steeds als je denkt dat je het verhaal doorhebt, dwingt Benet ons scherp te blijven, ons te wapenen tegen domheid. Región slaagt daar helaas niet in, ‘als onneembare vesting van achterlijkheid’, met dramatische gevolgen. Geen deus ex machina die dat kan voorkomen.

Gij zult lezen

Je zult terugkeren naar Región is enerzijds een magnetische vloek over Spanje, anderzijds een zoete belofte voor de literatuurliefhebber. Een magnetische vloek omdat Región de naburige inwoners verleidt met zijn rust en meesleurt in zijn defaitisme. Een zoete belofte omdat dit boek meerdere herlezingen behoeft, voordat zijn volle rijkdom zich openbaart.



Elisabeth Francet, Mappalibri.be


Gevangen in collectief trauma

In zijn debuutroman, Je zult terugkeren naar Región, introduceert de Spaanse romanschrijver en essayist Juan Benet (1927-1993) de fictieve landstreek Región, waar ook een groot deel van zijn latere romans zich zou afspelen. Región, niet meteen te herkennen als een bestaand gebied in Spanje, bevindt zich in een andere werkelijkheidsdimensie. De inwoners zijn dolende, contourloze, bijna abstracte zielen die met hun oorlogstrauma's proberen om te gaan. Benet reflecteert diepgaand op deze trauma's, fileert de 'geschiedenis' en brengt de gevolgen van een burgeroorlog op het menselijk denken en voelen nauwgezet in kaart. Deze roman vergt overgave aan de permanente onzekerheid, fundamentele eenzaamheid en volstrekte duisternis die eigen zijn aan Región. Toch is het er geenszins een tranendal, wel veeleer een intrigerend universum waarin je intens, nu eens wanhopig, dan weer verrukt (ver)dwaalt. Wie Región betreedt, is gedoemd om in cirkels te lopen en een gevangene van de tijd en het lot te zijn. Je zult terugkeren naar Región, een waarachtig taalmonument, monumentaal vertaald door M. Vanderzee, biedt een onconventionele, genuanceerd filosofische kijk op grote thema's als liefde en seksualiteit, wrok en schaamte, schuld en boete, herinnering en eenzaamheid, moraal en hypocrisie, onverschilligheid, ziekte en dood. 

De roman begint met een tientallen pagina's lange, gedetailleerde beschrijving van de geografische en klimatologische kenmerken van een oeroud landschap, zoals waargenomen door een naamloze reiziger, die gedurende het hele verhaal nu en dan aan het woord zal komen. Barre, lange winters en kurkdroge, bloedhete zomers teisteren de schrale, bergachtige streek van Región, met zijn steile rotswanden en gloeiend hete woestijnvlakten. De inwoners concentreren zich in enkele vervallen stadjes en desolate dorpen. Overal rondom staan verbodsborden: bezoekers zijn niet welkom. Op de berg Monje, de hoogste piek van de Sierra de Región, woont de legendarische, onverschrokken bewaker Numa. Geen bewoner van Región heeft hem ooit gezien en niemand praat over hem. Toch klinken regelmatig schoten op uit de bergen (weer een onfortuinlijke reiziger!). Het schimmige personage Numa zou kunnen verwijzen naar Franco, maar dat is niet zeker, zoals niets in deze roman zeker is. Het verhaal van Numa kunnen we overigens lezen in een ander schitterend werk van Benet: de novellenbundel Een graf / Numa, een legende.
 
Na de oorlog hadden de inwoners van Región er resoluut voor gekozen hun traumatische geschiedenis te vergeten. Hun collectieve onderbewustzijn stuitte echter op een smartelijk verleden, diepgewortelde angst, gefnuikte verlangens en verstoorde illusies. Het gedeelde trauma ontnam de bewoners hun menselijkheid en hun contouren. Ze kozen voor onverschilligheid na de angst en de haat. In een lang hoofdstuk krijgen we inzage in de militaire manoeuvres en strategieën, propagandatechnieken en nationalistische retoriek van de strijdende partijen. Door de geïsoleerde ligging kenden de gebeurtenissen in Región een ander tijdsverloop dan elders in het land. De eerste gevechten begonnen er in 1936. Región had besloten trouw te blijven aan de Republiek en kreeg aanvallen te verduren van het opstandelingenleger onder leiding van de doortastende Kolonel Gamallo.
Via zijsprongen serveert Benet, mondjesmaat en in flarden, enkele persoonlijke verhalen die getekend zijn door bedrog, rancune en verdriet. Benet geeft de Tijd een sleutelrol door elke verwachting van een plot te kortwieken. Geen lineaire, chronologische opbouw in deze roman, wel vervloeiing van verleden, heden en toekomst, van dingen, landschappen en personen, van herinneringen en mogelijkheden. Alles weerspiegelt alles in Región. In een van de mogelijke nu's die Benet ons presenteert, vangen we een glimp op van de verlaten hoofdstad: 'de vage weerspiegeling van de straat in de natte ramen, voetstappen in de regen'. We zien een jongen die, na het vertrek van zijn moeder, jaren geleden, zo gewend raakte aan zijn eenzaamheid 'dat hij zich alleen als hij zich diep in haar heeft teruggetrokken kan verzoenen met het volledige beeld van zichzelf'. De jongen graaft in zijn bewustzijn naar de herinnering onder die eenzaamheid en probeert de realiteit daarin een plaats te geven. Later in het verhaal zal deze jongen nog een opmerkelijke rol spelen.
 
Benet gebruikt theatrale middelen om zijn twee hoofdpersonages afwisselend aan het woord te laten. Enerzijds is er de onverschillige dokter Sebastián, hoofd van een psychiatrische instelling; anderzijds een mysterieuze vrouw die op een dag bij de dokter aanbelt, op zoek naar overgave aan de kracht van haar ziekte (pas later komen we te weten dat het hier om Marré Gamallo gaat, de destijds gegijzelde dochter van Kolonel Gamallo, wiens verloofde ooit de onbereikbare liefde van dokter Sebastián was). Marré neemt haar intrek in de vervallen kliniek en voert lange gesprekken met de dokter. Echte gesprekken zijn het niet, eerder (innerlijke) monologen, want beiden pikken nauwelijks in op wat de ander zegt. Ook is niet altijd duidelijk wie aan het woord is. Toch luisteren ze aandachtig naar wat gezegd of gedacht wordt. Ze delen immers eenzaamheid, een groot verlies en een sterk ontwikkeld overlevingsinstinct.
Beurtelings vertellen de dokter en Marré over 'alles wat was voor het werd uitgewist'. De dokter over zijn 'gevangenschappen': aanvankelijk door de keuze van zijn vader (telegrafist en de bron van alle communicatie in Región), die demonstratief zijn lotsbestemming tegemoet trad; vervolgens door zijn eigen verscheurdheid tussen twee vrouwen, tussen genot en discipline. Marré, op haar beurt, vertelt over haar ontvoering door revolutionairen (om haar vader onder druk te zetten), haar gevangenschap en verkrachting. Voor de dokter betekende de oorlog het afschaffen van het verlangen, voor Marré de opstand van haar toen nog jonge lichaam tegen gebroken illusies en geschonden integriteit.
 
In Región moet je afstand doen van herinnering, angst en hoop. Een andere keuze is er niet, dat is duidelijk. Maar wat is in een van herinnering ontdane wereld nog de moeite waard? 'Genezing?' oppert Marré, die iets van haar opstandigheid bewaarde. De apathische dokter had sinds twee jaar de deur voor niemand meer opengedaan. Hij had alle hoop op genezing opgegeven en eindelijk rust gevonden. Door zijn gesprekken met Marré komt echter vertwijfeling aan de oppervlakte. Bijna terloops komen we intussen te weten dat er zich nog iemand in de vervallen kliniek bevindt.

Oorlog voeren is ook gokken. Vlak voor de gevechten begonnen, gingen Kolonel Gamallo en een mijnwerker via een kaartspel de strijd aan in een casino, waarbij Gamallo per se een begeerd goudstuk wilde bemachtigen en zelfs zijn verloofde, Maria, inzette. De dokter zag hoe het spel uit de hand liep en wilde Maria helpen uit Región te vluchten. Zij wees hem af en verdween spoorloos. Wat wordt er van een mens in een wereld waar alle geloof, liefde, hoop, vertrouwen vervlogen zijn?
 
Marré en de dokter zijn tragische personages, die tegelijk troost zoeken bij elkaar en een onderlinge psychologische strijd voeren. Ook het huis lijkt een organisme waar een overlevingsstrijd woedt. Benet mythologiseert en symboliseert voortdurend. Geen feit ligt vast en de personages veranderen hun verhaal naargelang de heersende emotie. Omdat ze zichzelf herhaaldelijk tegenspreken, krijgt ook de lezer geen grip op het verhaal. Maar laat net dát de psychische conditie van Región zijn: het is een mentaal labyrint. Región kan alleen in de verbeelding bestaan en is toch, paradoxaal genoeg, de enige zekerheid die in het verhaal te vinden is. Door de aldoor wisselende perspectieven, lijkt het soms of er een caleidoscopisch bewustzijn aan het woord is dat herinneringen, lotsbestemming en gebroken illusies van velen tegelijk weerspiegelt, in cirkelbewegingen en echo's.
 
De spoken van de oorlog wierpen hun schaduwen over Región en veranderden elke neiging tot rationaliteit in verstikkend gevoel, tot vervreemding en waanzin aan toe: een toestand waarin liefde zichzelf onherroepelijk verslindt. In zo'n bolwerk van irrationaliteit kunnen de personages dan ook niet anders dan twijfelen aan alles – inclusief tijd en ruimte – en een diepe onverschilligheid cultiveren.
 
Om Benets roman naar waarde te kunnen schatten, moet je het aandurven radicaal anders te lezen. Laat de idee van een plot los, laat een zekere abstractie – los van tijd en ruimte – toe en zet alles in op de verbeeldingskracht. Voorts hoef je slechts te genieten van Benets stilistische meesterschap, dat uitnodigt om met volle aandacht te lezen, geen detail over het hoofd te zien. Zijn sfeerschepping is onvergelijkelijk. Heel wat passages zou je zo uit het hoofd willen leren, door wat ze teweegbrengen en door Benets krachtige, accurate beschrijvingen. Het slot is even briljant als huiveringwekkend. De laatste menselijke verhoudingen veranderen in ultieme vervreemding, waarmee Benet de gruwel van eenzaamheid ten top voert.


Nico van der Sijde, Hebban.nl


Formidabel Faulkneriaans proza, vol intense verbijstering over de redeloosheid van ons leven en lot

De Spaanse schrijver Juan Benet (1927- 1993) werd door o.a. zijn landgenoot Javier Marias geroemd als een van de allergrootsten, maar hij is binnen en buiten Spanje toch maar weinig bekend. In Nederland zijn alleen zijn intrigerende fabels vertaald, zijn prachtroman "In de schemer", en het schitterende "Een graf/Numa, een legende". Die beide laatste boeken bejubelde ik uit volle borst, daarbij luidkeels verlangend naar meer Benet in Nederlandse vertaling. Dat verlangen is nu ingelost met "Je zult terugkeren naar Región", Benets denderende romandebuut dat bekend staat als een van de vernieuwendste teksten uit de moderne Spaanse literatuur. Welnu, dat geloof ik subiet. Sterker nog: dit is naar mijn smaak een regelrecht meesterwerk, dat de andere in het Nederlands verschenen Benets zelfs nog overtreft. En die Benet was echt een genie!

Nee, niet iedereen zal houden van dit kolkend intense, van verbijstering doordesemde, en voortdurend in sferen van redeloosheid en mistige schemering tastende proza. Maar voor liefhebbers van Faulkner - of van Faulknerianen als Garcia Marquez, Vargas Llosa, Juan Carlos Onetti of Claude Simon- lijkt mij dit boek een 'must'. Persoonlijk vond ik "Je zult terugkeren naar Región" zelfs net zo overweldigend als Faulkners "Absalom, Absalom!", terwijl zowel die schrijver als dat boek al jaren tot mijn ultieme topfavorieten behoort. Veel dank en een diepe buiging voor M. Vanderzee, die het kolkende en barokke Spaans van Benet in oogverblindend Nederlands heeft vertaald. Ook heeft Vanderzee een werkelijk prachtig nawoord geschreven, of liever een afsluitend essay van ruim 30 bladzijden, waarin hij op uitmuntende wijze verheldert hoe Benet kiest voor ongebaande grillige paden, voor ultieme onzekerheid en totale verbijstering als scheppend principe , voor een vertelwijze die alles parodieert inclusief zichzelf en zo de ambiguïteit radicaal omarmt, en voor een bijna extatische dwaaltocht en ontdekkingsreis in de onbevattelijke irrationaliteit. Na de roman las ik ademloos dat essay. Na dat essay herlas ik meteen ademloos de hele roman. Toen herlas ik weer het essay, waarna ik weer hele stukken van de roman herlas, en daarna ook weer hele stukken van het essay. En ik werd euforischer en euforischer en euforischer. Wat! Een! Boek!

In deze roman speelt de Spaanse Burgeroorlog een cruciale rol. Maar dan niet als een achteraf begrijpelijk en verklaarbaar of analyseerbaar historisch fenomeen, maar als een onbegrijpelijke en onbevattelijke uitbarsting van irrationele affecten, en als een bijna pre- rationele of mythische broedertwist die alles in het land splijt en versplintert. En als een niet te helen breuk in elke rationele orde. Die breuk geeft Benet dan op fenomenale wijze weer door de plotloosheid van zijn verhaallijnen, door de vele breuken daarin, door de vele vacuüms van onvertelbaarheid die daardoor ontstaan, en door de vele leemten die het verhaal voortdurend doorbreken. En door het oorlogsgebeuren niet te schetsen in logische verhalen die inzicht lijken te bieden in het ervoor en erna, of in oorzaak en gevolg. Want de irrationele en chaotische intensiteit van de oorlog wordt juist gevat in pregnante uitgesponnen scènes en beelden die zich van elke logica losgezongen lijken te hebben. Bijvoorbeeld als volgt: "Gedurende die laatste, dramatische week van oktober bleef Región desolaat achter, en dat zou voor altijd zo blijven, aangevreten door de lepra van de schoten, met doorzeefde openliggende riolen, de wind wervelend en gierend door de gaten in de huizen en de scheuren in de muren, onophoudelijk piepende en klapperende deuren, alsof ze deze beschamende en absurde periode weigerden af te sluiten; de stad bedekt onder een enorme laag stof en - zoals het Ninivé van Jonas- volledig in de as gelegd, brandend en zwartgeblakerd, het afschuwelijke symbool van het verlangen tot broedermoord, van die enorme, waanzinnige, ambitieuze en misdadige drang die - onder de dekmantel van verheven, historische, ridderlijke en strenge idealen- was uitgedraaid op de smerigste, laaghartigste en onrechtvaardigste oorlog die er ooit was geweest". Een op zichzelf al prachtige zin, naar mijn smaak: door zijn ademloze lengte, door zijn grillig meanderende bewegingen die de verbijstering zo mooi benadrukken, door dat geniale beeld van klapperende deuren die de absurde oorlogsperiode weigeren af te sluiten, en door de verwijzing naar onbevattelijke Bijbelse en mythische taferelen. En ook door de opmerking dat deze desolate aanblik altijd zo zou blijven: alsof Región na de verwoesting ontoegankelijk zal blijven voor welke ontwikkeling of vooruitgang dan ook, Maar die toch al zo pregnante zin - die scène, dat beeld- wordt voor mij zelfs nog pregnanter en prachtiger omdat hij totaal niet ingebed is in welk logisch of bevattelijk verhaal dan ook. Zodat in deze scène het raadsel ons in al zijn raadselachtigheid aanstaart. En juist dat vind ik adembenemend.

Bovendien, wat wij hier met verbazing aanschouwen is dus het in de as gelegde Región. En Región (in het Nederlands: "streek") is een imaginair oord: een soort tegenbeeld van het Spanje van toen waarin alles net anders en volgens andere wetmatigheden verloopt. Misschien is het vooral een vervormd spiegelbeeld van het Spanje tijdens de Spaanse Burgeroorlog, dat juist door zijn onwerkelijkheid en vervorming het mysterie van die burgeroorlog nog scherper laat zien. Maar in elk geval een oord vol overweldigend onherbergzame landschappen. Dermate onherbergzaam dat ze bijna onwerkelijk worden. Zo is er bijvoorbeeld "een gloeiendhete gipswoestijn bezaaid met afgebrokkelde, scherpe basaltrotsen, die de siërra blijkbaar met tegenzin heeft uitgespuwd om zich op lange, eenzame, stormachtige dagen wat te vermaken; een woestijn die alleen wordt getemperd door kleine meertjes met duizendjarig water, waaromheen riet en verlepte brem groeien en uitgestrekte vlaktes liggen die slechts zijn begroeid met laag struikgewas, woekerende en ruisende zonneroosjes en compacte, taaie, houtachtige coniferen en waar alleen kleine reptielen leven en een vreemde vogelsoort (die er volledig in lijkt te berusten dat ze binnenkort zal zijn uitgestorven), schitterende, zwarte, hongerige en stille dieren die slechts op hun fosforescentie vertrouwen om te overleven, en een massa kevers met zulke bonte schilden en vervaarlijke stekels dat het lijkt alsof ze kruisridders zijn, eeuwig op weg naar het Heilige Land". Alleen naar die laatste woorden kan ik al uren kijken. En met name hoofdstuk 1 van deze roman staat vol met dit soort barokke en rijke beschrijvingen van vaak ondoordringbare landschappen, of zelfs van de tektonische oerbewegingen van grillige aardlagen waardoor die landschappen en bergketens ooit - in onheuglijke oertijden - zijn ontstaan. Dankzij Benets geniale pen krijgen die landschappen een enorme mythische, pre- logische geladenheid: alsof ze sferen symboliseren waarin de mens en zijn logica nauwelijks plaats heeft. Of sferen die de mens en zijn logica domineren, omdat ze vooraf gaan aan de mens en zijn verstand. En die ook vooraf gaan aan de Spaanse Burgeroorlog in Región: alsof die oorlog, die een breuk betekent in elke rationele orde, ook zelf in irrationele oersferen is geworteld. Alsof die oorlog dus niet alleen de irrationaliteit vergroot en verhevigt, maar bovendien ook zelf door onbevattelijk irrationele oorzaken in beweging is gebracht.

Die symboliek wordt nog versterkt door de raadselachtige Numa: een mythische, mogelijk alleen in legenden bestaande figuur, die de berg bewaakt en elke indringer op die berg doodschiet. Numa, de bijna Kafkaiaanse belichaming van De Wet en Het Gebod in zijn meest pre- logische en ondoorgrondelijke gedaante, die ons ook al bekend was uit het fraaie "Een graf/ Numa, een legende". Juist die mythische, mogelijk niet eens bestaande figuur spookt of schemert rond in dit adembenemende niet- menselijke landschap. Waardoor dit landschap nog sterker in het teken van het mythische en niet- rationele komt te staan. Significant is bovendien hoe de normaal menselijke personages in hoofdstuk 1 in dit niet- menselijke landschap totaal in het niets te lijken verzinken. Zo volgen we vele pagina's lang "de reiziger", die eerder een abstractie is dan een personage: een nauwelijks als persoon gearticuleerde vorm die wij volgen langs de grillige paden van Región, maar die paden zien wij veel scherper (hoewel nog steeds onscherp) dan die van alle contouren verstoken reiziger. Ook maken we kennis met "de jongen", die echter naamloos blijft, en die - onder meer door een schitterende uitgesponnen beschrijving van de wezenloze leegte van de blik achter zijn enorme brillenglazen- ons vooral treft door het totale ontbreken van een gearticuleerde persoonlijkheid en binnenwereld. En trouwens ook door de lange passages waarin voelbaar wordt gemaakt dat hij niets meer weet van zijn verdwenen moeder, en mede daardoor ook niets over zichzelf. Iets meer contouren krijgt kolonel Gamallo, de man die, gedreven door in levenshonger omgeslagen wraaklust, uiteindelijk het Republikeinse leger in Región vernietigt. Maar ook hij blijft in hoofdstuk 1 een nagenoeg ongekende figuur. En ook in latere hoofdstukken lijkt het wel alsof zijn toch al onontwarbare wirwar van aandriften nog gedomineerd wordt door de oerkracht van Región: " De militair weet al niet meer wat hij wil want wraak, verloofde en ongeluk zijn door zijn woede door elkaar gaan lopen, een woede die nog versterkt wordt door de onmacht die hem overvalt in het aangezicht van de onmetelijkheid van de berg". Onmacht die nog versterkt wordt door de aanblik van de onmetelijke berg.... Wat een beeld. Zeker als je terugdenkt aan alle passages over de grillige aardbewegingen waaruit die berg ooit is ontstaan. Of aan de passages over Numa, de mythische bewaker van precies die berg. Dat soort passages maken de berg nog onmetelijker. En maken daardoor Gamallo, met al zijn grillige aandriften, nog nietiger. En juist dat maakt Gamallo's onmacht naar mijn gevoel zo pregnant en zo invoelbaar.

In hoofdstuk 1 zien we dus meer landschap en mythes dan personages en verhaal. Dat wordt enigszins anders in de drie hoofdstukken erna, waarin twee personages vol verbijstering terugblikken op de Spaanse Burgeroorlog en allerlei gebeurtenissen daarvoor. Heel geleidelijk aan ontdekken we wie deze personages zijn en hoe zij, overigens heel zijdelings en voor elkaar onkenbaar, met elkaar zijn verbonden. Het gaat om Marré Gamallo, de dochter van kolonel Gamallo, die tijdens de Spaanse Burgeroorlog gegijzeld werd in Región en op ook voor haarzelf zeer verwarrende wijze werd geïnitieerd in de wereld van heftige hartstocht en irrationele begeerte. Wat juist door de oorlog, waarin alle regels en zekerheden waren opgeheven en waarin "de komedie van de komedie" dus hoogtij vierde, nog extra werd verhevigd. En daarnaast gaat het om de oude dokter Sebastián, eigenaar van een uiterst vervallen psychiatrische kliniek, en totaal beroofd van al zijn zekerheden en gemoedsrust: de man bovendien die nog voor de Spaanse Burgeroorlog zeer vergeefs en dus zeer ongelukkig verliefd was op Maria Timoner, de verloofde- of geliefde, of wat ze ook maar was- van kolonel Gamallo. De drie hoofdstukken lang durende dialoog tussen de dokter en Gamallo's dochter is even intens en onnavolgbaar fascinerend als de dialogen (en monologen) in Faulkners meesterlijke "Absalom, Absalom". Deze dialogen (of monologen) staan namelijk even sterk in het teken van totale verbijstering over wat hen is overkomen, en van de vertwijfelde want onbeantwoordbare vraag "WAT is er toen in GODSNAAM gebeurd?" Bij Faulkner levert dat nog enige wankele, en het ongeloof tartende antwoorden op: geen sluitende antwoorden, maar wel het begin van een mogelijk antwoord. Maar bij Benet is zelfs dat er niet.

Waarom niet? Om te beginnen ontaarden de dialogen in ellenlange alleenspraken, waarin beide gesprekspartners vaak nauwelijks op elkaar reageren. Soms lijken die monologen zelfs alleen maar in het hoofd van de personages plaats te vinden. Ook zijn de monologen doordesemd van twijfels, tegenspraken, inconsistentie. Of van ongeloof aan de eigen herinneringen en aan de mogelijkheid om die herinneringen ook maar bij benadering in woorden te kunnen vatten. Voorts zijn die monologen doorspekt van bijna surrealistische passages en personages, die eerder afkomstig lijken uit irrationele dromen of spookachtige mythes dan uit de kenbare werkelijkheid. Ook deze monologen zijn bovendien vol van raadselachtige beelden, die zich van elke logica en elk lineair narratief loszingen. De totaal vervallen psychiatrische kliniek van de dokter is bijvoorbeeld een adembenemend grotesk symbool van verval, teloorgang, verlies van elke illusie van huis en haard, en onttakeling van elk geloof in mentale gezondheid en zielszorg. Maar nog pregnanter is het vanuit meerdere perspectieven gepresenteerde beeld van Gamallo die in het casino maandenlang speelt om een mysterieuze - en soms zelfs magisch lijkende- gouden munt, daarbij uiteindelijk zelfs Maria Timoner inzet, en verliest. Kort waarna de dokter ook elke hoop verliest op Maria Timoner. Kortom: deze scène in het casino is een oerscène in het leven van de dokter. Maar uiteraard ook van Gamallo, want in allerlei passages wordt de suggestie gewekt dat juist de wraaklust ten gevolge van zijn verlies in het casino hem er uiteindelijk toe dreef om opperbevelhebber te worden van het leger dat het Republikeinse Región in de as legde. En dus is deze uitgesponnen casinoscène ook een sleutelscène voor Gamallo's ooit door Republikeinen gegijzelde dochter. Deze sleutelscène verklaart echter niets, maar vergroot de raadsels alleen: de gouden munt groeit uit tot symbool waarin allerlei irrationele motieven van hebzucht en redeloos verlangen zijn samengebald, het kansspel in het casino groet uit tot een theatraal uitvergroot symbool van ons redeloos en grillig dobbelende lot, of tot een soort mythisch Rad van Fortuin, en dat Gamallo speelt en verliest is alleen maar een gevolg van De Tijd die alles in ons leven op buiten-rationele wijze bestiert. Als een soort deus ex machina, die de spot drijft met elke ratio en elke zekerheid. En ook met elke psychologie, want we krijgen nergens ook maar enig inzicht in de motieven van Gamallo en die van zijn tegenspeler. Alsof de psychologie irrelevant of zelfs onbestaand is, en alsof alleen het blinde lot regeert. De onbevattelijkheid van dat alles wordt bovendien nog benadrukt door perspectiefwisselingen: het vanuit de eerste persoon vertelde verhaal van de dokter gaat bijvoorbeeld soms ineens vanuit de derde persoon verder, alsof hijzelf niet meer in staat is het te vertellen of dat niet meer wil. Eén keer gebeurt dat zelfs in een drie pagina's lange "voetnoot van de auteur", alsof een alwetende verteller het ineens van de ik- verteller overneemt en die ik- verteller zelfs tegenspreekt. Alleen gaat het dan wel om een alwetende verteller die heel tastend spreekt, vol van misschien en onzekerheid..... Geen wonder dus dat de dialogen - of elkaar afwisselende monologen- van dokter Sebastián en Marré Gamallo geen enkele conclusie opleveren. Geen wonder bovendien dat "Je zult terugkeren naar Región" op volkomen ongerijmde wijze eindigt, door een plotse eruptie van in misverstand geworteld geweld van "de jongen" uit hoofdstuk 1, en door de verre echo van een schot, vermoedelijk van de mythische Numa. Ook al bestaat Numa misschien niet.

Deze formidabele roman staat kortom volop in het teken van het niet- weten, de onvertelbaarheid en onbevattelijkheid van leven en lot, en de even afgrondige als wanhopige verbijstering over dat alles. Veel bladzijden zijn dan ook doordrenkt van ijzingwekkende eenzaamheid, borende desillusie, gierende existentiële levensangst, en een werkelijk naar de strot grijpend besef dat alles eindigt in een onherroepelijke nederlaag. Toch maakte deze roman mij euforisch vrolijk, vanwege de grandioze stijl en vorm. En omdat deze zo geniaal in beelden gevatte desillusie mij nou eenmaal veel waarachtiger voorkomt dan allerlei meer gestroomlijnde verhalen waarin die desillusie en onkenbaarheid gladgestreken wordt. Bovendien is deze roman naar mijn gevoel ook een inspirerende ontdekkingsreis in het irrationele, in een voor de ratio niet toegankelijk gebied dat tegelijk wel fascinerend en vol onvoorziene schoonheid is. Deze roman schetst dus niet alleen de totale instorting van elk rationeel houvast, maar probeert volgens mij ook tentatieve glimpen op te roepen van het onkenbare aan gene zijde van onze conventies. Net als "In de schemer" en "Een graf/ Numa, een legende". Want de rede geeft ons veel orde en rust, maar onttrekt ook veel wezenlijke zaken aan onze blik. Aldus tenminste Benet, als ik hem goed lees.

Niet voor niets legt Benet de volgende opmerkelijk eloquente uitspraak in de mond van dokter Sebastián: "Bewustzijn en realiteit staan naast elkaar: ze staan niet op zichzelf noch worden ze één, ook al zijn beide niets anders dan gewoonten. Slechts zelden slaagt een ongewone gebeurtenis erin indruk op het bewustzijn van een volwassene te maken, ongetwijfeld omdat zijn kennis het bedekt heeft met een beschermend vlies dat uit aangeleerde beelden bestaat en dat er niet alleen voor zorgt dat de dagelijkse omgang met de realiteit soepel verloopt, maar ook ertoe dient om die omgang in een reeks bekende emoties uit te drukken. Maar soms dringt er toch iets door dit tere vlies heen dat het geheugen overal overheen legt- ook al weet het niet wat en heeft het er geen naam voor - om zonder mededogen een weerloos, gevoelig en teer bewustzijn te verwonden dat alleen door middel van die wond een nieuwe gemoedstoestand kan voortbrengen die hem beschermt; en vervolgens verandert die dan weer in een vanzelfsprekende gewoonte, in een vals bewustzijn, in veinzerij, want in werkelijkheid leer je nooit wat angst, medelijden of liefde is". Uiteraard botsen de dokter, en ook Marré Gamallo, steeds op precies dit "tere vlies" en deze "gewoonten" van bewustzijn en realiteit: ze pogen greep te krijgen op al het irrationele en onbevattelijke dat ontsnapt aan hun ratio - aan hun bewustzijn, aan het beeld van de realiteit dat zij bevatten kunnen- maar zij slagen daarin niet. Niettemin blijven zij het allebei wel met enorme volharding proberen. De dokter ziet de rede namelijk ook als een val, die hem - en ook ons- weliswaar behoedt voor angsten en demonen, maar tegen een hoge prijs: "Daarom stel ik me de rede soms wel voor als een val waarin de mens is gelopen, achtervolgd door een meute wilde hartstochten die een voor een moeten worden getemd. Of liever gezegd, deze wereld is geen val, maar een schuilplaats (in zekere zin vrijblijvend en frivool, heel typerend voor de dilettant die het aan energie en drijfveren ontbreekt om een serieuze activiteit te ondernemen) die de mens voor zichzelf heeft gemaakt om zijn eigen demon te verstoppen. Zelfs de humor komt daaruit voort, uit de visie van iemand die, stil en verborgen, ziet hoe de andere mensen uitzinnig op zoek zijn naar het gat waar hij in zit. Alleen op een gegeven moment begint dit leven in de schuilplaats van de rede.... te vervelen; men begint al snel weer naar die absurde jacht te verlangen, te verlangen naar benen, naar adem, naar angst, ja, naar angst, in plaats van luciditeit. Heimwee naar angst!" Dus de dokter erkent dat de rede ons behoedt voor angsten en demonen, maar voelt -althans, in mijn interpretatie- tegelijk enorme heimwee naar die angsten en demonen. En verkiest hij die angst en die demonen dus soms boven de al te rustige rust die de rede hem zou schenken. Misschien trouwens ook omdat hij in die rede nauwelijks meer gelooft.

Op enig moment definieert hij het "individu" als "een mens die zowel meester is van zichzelf als van het moment, de vesting der vrijheid". Misschien bedoelt hij daarmee de mens die het aandurft om zich met zijn angsten en demonen in te laten. Zelf is hij weliswaar het toonbeeld van verval en desillusie, en dus zeker geen "meester van zichzelf", maar hij worstelt wel voortdurend met zijn demonen en stopt zijn onrustige fascinatie daarvoor nooit achter conventies weg. Wat ook - en misschien zelfs nog wel sterker - geldt voor Marré Gamallo: de vrouw die naar eigen zeggen bestaat uit minstens drie onkenbare en conflicterende personen, de vrouw ook die zichzelf beschrijft als een vuur waarin haar eigen weefsels en partikels voortdurend verbranden en nieuwe alchemistische verbindingen aangaan, en de vrouw die voortdurend haar wanhoop uitschreeuwt over de onbeantwoordbaarheid van haar existentiële vragen. Maar daarmee ook de vrouw die haar eigen verscheurdheid ten volle doorleeft, en die bovendien uit ongeremde vrijheidsdrang zo ongeveer alle vormen van seksuele transgressie heeft geprobeerd om te ontkomen aan alle knellende banden van conventies en redelijkheid. Vergeefs, weliswaar, en met veel wanhopige desillusie. Maar naar mijn smaak ook met een benijdenswaardig vuur en een bewonderenswaardig radicale passie.

Kortom, voor mij is "Je zult terugkeren naar Región" vooral een grandioze ontdekkingsreis in de wereld van het irrationele. Vol van wanhoop en naar de strot grijpende nederlagen en desillusies, en vol van verontrustende angst en vertwijfeling, maar ook vol van meeslepend intense passies. Ik ben helemaal verrukt van Benets ongelofelijke zinnen, en van zijn indringende beelden die zich helemaal lijken los te zingen van elk vertelbaar verhaal. Ik sta volkomen paf van hoe hij daarmee het onbevattelijke, het onvertelbare en het irrationele toch voelbaar maakt. Terwijl dat eigenlijk niet goed mogelijk is. Ik ben dus helemaal blij en gelukkig dat dit formidabele boek nu eindelijk in het Nederlands is vertaald. En ik hoop vurig dat er nog meer Benets zullen volgen, liefst weer bij uitgeverij Kievenaar, liefst weer net zo grandioos vertaald en toegelicht door M. Vanderzee.


Kris Velter, Tzum.info


Intense debuutroman over eenzaamheid, mislukking en ambiguïteit

Algemeen wordt Juan Benet (1927 – 1993) als een van de grootste Spaanstalige auteurs van de twintigste eeuw beschouwd. Zijn werk is vernieuwend en volstrekt uniek. Maar gek genoeg zijn maar weinig boeken vertaald. Een hiaat dat de kleine uitgeverij Kievenaar voor het Nederlandse taalgebied wil vullen. Terwijl in 2021 twee novellen van Benet (Een graf/Numa (een legende)) verschenen, is nu zijn monumentale en raadselachtige debuutroman uit 1968 vertaald. De aartsmoeilijke vertaalklus is opnieuw van M. Vanderzee.

In Je zult terugkeren naar Región moet niet gezocht worden naar een afgerond verhaal of een rechtlijnige plot. In het verlengde hiervan staat zelfs het vertelde ter discussie: er is ook onzekerheid over het waarachtige van het verleden. Aan het einde van de roman zegt een personage:

Er is inmiddels zoveel tijd verstreken en mijn eenzaamheid is zo groot geweest dat ik ben gaan twijfelen of alles wel zo is gebeurd als ik heb verteld.

Net zoals in het werk van de Uruguayaan Juan Carlos Onetti, die andere grote Spaanstalige schrijver waarmee Benet dikwijls wordt vergeleken, leidt de speurtocht naar het afgesloten en definitieve geheel slechts tot frustratie. Juan Benet thematiseert de tijdelijkheid, het procesmatige, het onzekere en de ambiguïteit. De lezer kan slechts zijn persoonlijke verhaal construeren aan de hand van fragmentarische en onvolledige informatie. Het verhaal blijft open, kent geen ontknoping en blijft ongrijpbaar. Benet suggereert liever dan iets uit de doeken te doen. Hij verwoordt het ergens heel mooi en poëtisch:

[…] door de (betoverende) blik van grote, prachtige en kalme ogen leken alle antwoorden onmiddellijk in vragen te veranderen, of in ieder geval in veronderstellingen.

Maar er zijn wel degelijk personages – al focust vertaler M. Vanderzee zich, zoals hij in het afsluitende essay aangeeft, liever op ‘paden’ die nergens heen lijken te leiden. We maken kennis met een jongen die samenleeft met Adela en zijn moeder. Als zijn moeder vertrekt naar de oorlog om zijn broer te zoeken, blijft hij eenzaam achter. Het jongetje duikt pas twintig jaar later terug op in het huis van de oude dokter Sebastián en zal aan het einde van de roman een opmerkelijke rol spelen.

De roman speelt zich af tegen de achtergrond van de Spaanse Burgeroorlog. Die oorlog is in veel Spaanstalige romans gethematiseerd maar, zoals Vanderzee opmerkt, nooit zo onorthodox als door Benet. Er is het verhaal van Gamallo, een bevelhebber van het opstandelingenleger, die een aanval uitvoert in de streek van Región om het republikeinse leger uit te schakelen. Zijn dochter, Marré, speelt ook een belangrijke rol. In het tweede hoofdstuk bezoekt ze dokter Daniel Sebastián met wie een gesprek wordt gevoerd dat tot het einde van de roman voortduurt. Tijdens dat gesprek, dat dikwijls bestaat uit ellenlange monologen en waarin heen en weer wordt gegaan in tijd en ruimte, wordt het verleden verkend, komen de personages tot leven en ontstaat er een complex verhaal. Er wordt ook plaats gemaakt voor essayistische passages over de tijd, de rede, het verlangen, de herinnering.

Het verleden van de dokter wordt verteld: zijn band met Gamallo en diens verloofde, María Timoner – die als inzet bij een kaartspel aan een mijnwerker wordt verspeeld. Het potsierlijke huwelijk van de dokter met een dochter van een spoorwegbewaker – een vrouw die tweede keus is, want de vrouw op wie hij verliefd was, was al verloofd – met Gamallo. Ook het verleden van Marré leert de lezer kennen. Haar strenge opvoeding, haar verkrachting, haar liefdesleven, haar relatie met de vrouw die Dood wordt genoemd. En doorheen de roman spookt Numa, de mysterieuze bewaker van het bos Mantua, die niet nalaat te schieten op indringers; maar waarom?

Het belang van de regio en de weerspiegeling in de karakters van de personages is cruciaal. Región, de denkbeeldige plaats die in meerdere romans van Benet voorkomt, is een desolate en onherbergzame bergstreek waarover Benet tientallen prachtige pagina’s schrijft en uitweidt over de bergen, de weerkundige extremen, de fauna en flora, de waterlopen. Na de oorlog bestaat het land slechts uit ruïnes. Over de mensen in dat landschap ligt steeds een floers van eenzaamheid, tristesse, wanhoop. Niemand is gelukkig. Er heerst angst, mislukking en verval. Het vergeefse zoeken naar betekenis en begrip verenigt de personages.

Je zult terugkeren naar Región wordt door de uitgever niet, zoals zovele romans de laatste jaren, in de markt gezet als vergeten klassieker, maar paradoxaal genoeg is deze roman dan weer wel een van de beste vergeten klassiekers die de laatste jaren is uitgegeven. Het is meer dan aangenaam verdwalen in het duistere en mysterieuze universum van Benet. De leeservaring is intens: de zinnen, gevat in een plechtstatige literaire taal, hebben een dwingende kracht die niet het gevolg is van een plot maar die inherent is aan de taal zelf. In de literaire wandelgangen wordt gefluisterd dat er mogelijks een vervolg komt op Je zult terugkeren naar Región. Iets om alvast naar uit te kijken.


Maarten Steenmeijer, De Volkskrant


In 2023 krijgt de leermeester van Javier Marías een Nederlandse stem

Dat het ongrijpbare romandebuut van de Spaanse schrijver Juan Benet komend jaar in het Nederlands verschijnt, getuigt van lef en liefde. Recensent Maarten Steenmeijer ziet ernaar uit.


Vijftig jaar geleden las ik Volverás a Región (1967) van Juan Benet voor het eerst. Dat moest, want ik studeerde Spaans en het boek stond op een leeslijst die we aan het begin van het tweede jaar dienden te verstouwen. Ik herinner me dat het een lange lijst was. Minstens dertig boeken, misschien wel vijftig. En ik herinner me ook dat het een hele kluif was, boeken lezen in een taal die je nog niet goed beheerste. Die handicap verklaart waarschijnlijk dat ze weinig indrukken hebben achtergelaten. Op één uitzondering na: Volverás a Región. Het was veruit het moeilijkste boek op de lijst. Ellenlange zinnen, héél veel woorden die ik niet kende, geen verhaal dat houvast gaf. Ik begreep nauwelijks wat ik las en toch werd ik gegrepen. Dit was anders dan anders, deze roman had iets. Een mistige sfeer, een donkere stijl, een eigen stem.

Dichte mist

Jaren nadat ik was afgestudeerd las ik Volverás a Región opnieuw. Ik snapte nu wel wat er stond, maar de mist trok niet helemaal op. Die mist, zo besefte ik toen, was de kern van het schrijverschap van eigenheimer Benet. Hij was van 1927 en dus een generatiegenoot van al die Spaanse schrijvers die in de jaren vijftig het engagement omarmden. Ze schreven vanuit de overtuiging dat literatuur een politieke functie had en op transparante wijze de problemen van Spanje (dat toen zwaar gebukt ging onder de dictatuur van generaal Franco) over het voetlicht moest brengen.

Benet vond dit een achterlijke literatuuropvatting. Hij wilde het wel over Spanje hebben, maar dan niet op zo’n naïeve, voor de hand liggende manier. Hij zocht zijn heil buiten de grenzen van Spanje en vond zijn grote voorbeeld in William Faulkner (die hij overigens in het Frans las). Faulkners werk was weliswaar ook diepgeworteld in de wereld waarin hij was opgegroeid (het zuiden van de Verenigde Staten), maar die voerde hij niet op als overzichtelijk en hapklaar, maar als een veelstemmige ervaring. Een ervaring die vanwege de complexiteit van de werkelijkheid én vanwege het menselijk onvermogen haar te doorgronden niet anders dan ondoorzichtig, labyrintisch en mysterieus kan zijn. De werkelijke werkelijkheid is, aldus Benet, een mysterie.

Zijn bekendste leerling

In de voetsporen van Faulkner zou Benet op zijn beurt school maken in Spanje. Zijn bekendste leerling is Javier Marías, die veel over hem heeft geschreven en zijn eerste roman Los dominios del lobo (1971) aan hem opdroeg, uit dank voor Benets inspanningen om het boek gepubliceerd te krijgen. Zoals bekend vond Marías jaren later een groot publiek, binnen én buiten Spanje.

Benet, die in 1993 veel te vroeg overleed, is daarentegen altijd een cultschrijver gebleven, ook in Spanje. Moeilijk te begrijpen is dat niet. Het zijn allebei weerbarstige schrijvers, maar bij Benet is de mist een stuk dichter dan bij Marías. Dat uitgeverij Kievenaar en vertaler M. Vanderzee zich nu wagen aan een Nederlandse versie van Benets debuutroman, getuigt daarom van lef en liefde. Over een paar maanden zal het boek verschijnen onder de titel Je zult terugkeren naar Región en dan kunnen we ook hier lezen waar Marías de mosterd haalde.


Yvon Vijn