Recensies ''Tegenlicht, een drieluik naar Pierre Bonnard'' van Gabriel Josipovici (''Tegenlicht'' van Gabriel Josipovici stond in de eindejaarstoptien van 2020 van Knack Focus)
Martin Overheul, Boekensite.gent
Terwijl een dochter zich afgesneden voelt van de liefde van haar ouders, wordt al snel duidelijk dat de kern van ''Tegenlicht'' wordt gevormd door de moeder, die zich door haar schilderende echtgenoot buitengesloten voelt. Er woedt een stille strijd – geheim, geluidloos, nauwelijks opgemerkt: zij probeert het schilderen uit zijn leven te bannen om haar eigen plek veilig te stellen. Hij vecht voor het behoud van zijn roeping, al is er geen werkelijke reden voor een conflict: na een lang huwelijk is zij nog altijd de bron waaruit hij schilderend put.
De roman meandert langs verbitterde, pijnlijke monologen van de dochter en de moeder. Badend in het licht waartegen de hoofdpersonen zijn geplaatst worden het paradoxale verschijningen: monumentaal en fragiel, eeuwig en vluchtig, als de haast mythische figuren op de schilderijen van Pierre Bonnard.
''Tegenlicht'' roept stemmen op, licht, echo's en schaduwen. Het is een onderzoek naar familierelaties en een portret van een modern kunstenaar.
Gabriel Josipovici is schrijver van romans, korte verhalen, toneelstukken en literair-kritisch proza. Hij werd geboren in Frankrijk, groeide op in Egypte en studeerde Engels in Oxford. ''Tegenlicht, een drieluik naar Pierre Bonnard'' is zijn eerste boek in Nederlandse vertaling.
‘Er gebeurt niets, er gebeurt niets, er gebeurt niets en plotseling is er een heel leven voorbij en besef je dat dat niets eigenlijk alles was.’
In de eerste roman die van hem in het Nederlands vertaald is, de eer komt toe aan uitgeverij Kievenaar en vertaalster Eva van Oudshoorn, speelt de Engelse schrijver Gabriel Josipovici een fascinerend spel met waarheid en inbeelding. De grens die tussen beide loopt, wordt voortdurend overschreden. Ze is zo dun dat het niet altijd even duidelijk is of wat je leest zich in de realiteit afspeelt, noem het voor het gemak maar het gewone leven, of in het hoofden van een van de hoofdpersonen. Onder meer die aspecten, het geregeld ontbreken van houvast en het verschuiven van perceptie, maken van “Drieluik” een bijna betoverende leeservaring.
Het scenario van deze roman oogt vrij simpel, maar weinig is wat het lijkt. Charles, een al wat oudere schilder, gebaseerd op de persoon Bonnard maar niet ‘de persoon’ Bonnard, een nuance waarop Josipovici in elk interview omtrent dit boek de nadruk legt, woont met zijn ziekelijke vrouw Anna, op haar beurt geboetseerd naar Bonnards echtgenote Marthe, in een groot maar stil huis dat zelden of nooit meer gasten ontvangt. Anna, die zowel lichamelijk als geestelijk lijdt aan tuberculoze laryngitis en smetvrees en daardoor de grootste tijd van de dag in bad doorbrengt, stelt door de jaren heen steeds minder prijs op de vrienden van haar man. Op een bepaald moment blijven die allemaal weg, iets waarin Charles zich schikt. Hij maakt zich wijs dat die bezoeken hem toch maar afleiden van de enige bezigheid die hem nog kan bekoren, schilderen. Maar in werkelijkheid leiden ze tot vereenzaming en artistiek isolement. Hij schildert na verloop van tijd nog enkel het huis en zijn badende vrouw. Dat doet hij echter glorieus.
De roman begint met het bezoek van de dochter van het echtpaar, een gegeven dat afwijkt van de gezinssituatie van Bonnard en Marthe, want zij hadden geen kinderen. In het niemandsland tussen waan en werkelijkheid laat Josipovici een dochter opduiken die naargelang het boek vordert steeds meer de stem lijkt van het geweten van Anna, maar ook van de onvrede die tussen beide echtelieden leeft, de ontgoocheling, de menselijke onvolmaaktheid en de zielenpijn die dit teweegbrengt. ‘Je hebt hem levend begraven. Besef je dat wel? Hij heeft vrede en rust nodig, zei je. Voor zijn eigen bestwil. Voor zijn werk. Maar kwam het niet doordat jij hem met niemand wenste te delen? Zelfs niet een deel van de dag? Besef je niet hoe zelfzuchtig je altijd bent geweest en wat je allemaal op je geweten hebt?’
Josipovici speelt dat spel subliem. In het eerste en omvangrijkste luik laat hij de dochter aan het woord. De toon is ingehouden maar scherp, er klinken verwijten en terechtwijzingen in door, korzeligheid en frustratie. Toch lees je tussen de regels ook enige vergiffenis: ‘We doen iets en proberen vervolgens te duiden wat we doen, maar die duidingen zijn misschien alleen maar meer daden, die zelf weer roepen om verdere duiding.’ Daar heb je het weer, het geweten dat tegen het menselijk tekort aanbotst. Het onvermogen om alles wat we doen en denken te controleren, te sturen. Sommige grievende uitspraken of daden doen we niet opzettelijk, maar ze doen anderen daarom niet minder pijn.
In het tweede luik kijken we in Anna’s hoofd. Haar gedachten en haar taal zijn bij wijlen verward, hulpeloos en doordrenkt met zelfmedelijden. Toch slaagt de schrijver er glansrijk in haar train of thought keurig op de rails te houden. Dat doet hij door haar niet voor te stellen als hysterisch en gehaaid, twee karaktereigenschappen die al gauw om de hoek komen gluren bij dergelijke personages, maar kwetsbaar en extreem breekbaar. Wellicht komt het juist door die breekbaarheid dat ze ervan overtuigd is dat haar man niet ‘gelooft’ in het bestaan van hun dochter. Of is het aan de oprechtheid van haar schuldbesef dat hij twijfelt? Josipovici geeft geen antwoord op die vraag. Hij laat de lezer de ruimte om wat hij ziet verder in te vullen. Zoals je naar een schilderij kijkt en ziet wat de schilder erin heeft gestopt, maar vooral wat hij er niét in heeft gestopt, wat hij suggereert. De nuance tussen kijken en zien, horen en luisteren, iets zeggen en praten. Net dat maakt “Tegenlicht, een drieluik naar Pierre Bonnard” zo’n fraai geslepen juweeltje.
Het derde luik is iets meer dan een halve bladzijde lang en laat Charles aan het woord. Wat hij schrijft, is wat je eigenlijk al van ver ziet aankomen, maar waarvan je hoort dat het niet zal gebeuren. Desondanks komt het aan als een droge mep in het gezicht. Toch zit de meeste kracht van “Tegenlicht” in de subtiliteit van deze roman, in het behoedzaam graven naar de beweegredenen van mensen om te doen wat ze doen en in het omzichtig afbreken van afweermechanismen. En is het achterlaten van de overtollige bagage die we met ons meeslepen.
‘Om iets te maken dat door en door bevredigend is, moet je voortdurend van iets afscheid nemen. Breken met wat is geweest, met wat dood is. Maar dat moet niet met grote gebaren gebeuren. De grote gebaren kunnen zelf dode gebaren zijn. Ik geloof meer in kleine gebaren.’
Elisabeth Francet, Geendagzonderboek.com
De geest van Bonnard
Vernon, 2017. Door het raam op de eerste verdieping kijk ik de lange, aflopende tuin in. Op dit uur van de dag reflecteert het kabbelende water van de Seine het licht verrukkelijk. Ik sta in het huis waar de Franse kunstenaar Pierre Bonnard (1867-1947) het interieur en de groentinten van zijn tuin talloze malen vereeuwigde. De badkuip, waarin het lichaam van Bonnards vrouw en muze Marthe diffuus licht spiegelde, staat er nog steeds. Er ligt een stuk Savon de Marseille in. Ik daal af naar de tuin, loop in Bonnards voetsporen naar de oever van de rivier, langs de rails waarover hij zijn bootje aan land trok. De huidige eigenaars van dit huis en deze tuin kozen ervoor de nalatenschap, de blik en de nog steeds rondwarende geest van de kunstenaar af te schermen voor de buitenwereld. De plek heeft daardoor iets intiems en aandoenlijk broos.
‘Er is een formule die perfect past bij het schilderen: talloze kleine leugentjes veroorzaken samen één grote waarheid.’ (Pierre Bonnard)
De gloednieuwe uitgeverij Kievenaar kwam zopas met een primeur: de eerste Nederlandse vertaling – door Eva van Oudshoorn – van de Britse schrijver en criticus Gabriel Josipovici (1940). Tegenlicht, een drieluik naar Pierre Bonnard is een wondermooie, verstilde roman over de blik van een kunstenaar en de perceptie door vrouw en kind, die zich een leven lang in de ooghoek van de schilder bevonden, de een als deel van het interieur, de ander quasi onbestaand. Geheel in de geest van Bonnard, op wiens leven het boek gebaseerd is, wierp Josipovici licht en tegenlicht op wat binnen het gezin onbespreekbaar bleef, maar op doek subtiel werd onthuld.
Het eerste luik belicht het perspectief van de naamloze dochter, die na onbepaalde tijd terugkeert naar het ouderlijk huis. Ze ging weg omdat er geen plaats meer voor haar was. Ook nu is ze niet welkom. Moeder Anna ontvangt haar koel, vader Charles, een kunstschilder, negeert haar. De katten zijn weg.
Haar vader zit binnen, ‘bij het raam, naar buiten kijkend, of naar binnen, de kamer in’. Hij kijkt en tekent, wil vastleggen wat zich aan de rand van zijn bewustzijn afspeelt. Terwijl hij naar de mimosa kijkt, is er licht en ‘beweging, zoals de hond die de kamer binnenkomt’. De teckel Freddy was er altijd al, niet altijd dezelfde. Toen hij stierf namen ze een andere teckel, noemden hem ook Freddy.
Charles heeft geen atelier maar werkt in de gang, waar iedereen doorheen loopt. Voor hem gebeurt er in één kamer meer dan genoeg om zich een heel leven mee bezig te houden. Anna schermt hem af voor alles en iedereen: zijn vrienden, zijn dochter, zichzelf. Zelf beweegt ze aan de rand van wat hij waarneemt. Beiden lijken volkomen onafhankelijk van elkaar maar hebben elkaar nodig als zuurstof.
Wat ze met hun dochter aan moesten, wisten ze niet. Ze stuurden haar op kostschool. Het leek of Anna en Charles elkaar in bescherming namen, tegen haar. Vele jaren later praat de dochter met haar eigen reflectie in het raam van haar appartement. In haar verbeelding spreekt ze tot haar moeder, zegt alles wat ze niet eerder heeft gezegd.
Liep het fout op de dag dat ze haar moeder in het bad zag liggen en haar vader, zittend in dezelfde ruimte, met het schetsboek op zijn knieën? Ze leken zich niet bewust van haar aanwezigheid. Hun eenheid verpletterde haar. Had er toen iets gezegd moeten worden? ‘Ik zou willen dat mijn nek brak onder jullie gewicht, dan zou ik weten dat ‘het’ iets echts is, niet een door mij opgeroepen geest.’
Pierre Bonnard : “Naakt bij tegenlicht”, ca. 1908.
Na Charles’ begrafenis keert zijn dochter terug naar het huis van haar ouders. Ze loopt door de kamers, gaat de tuin in. Nog steeds wordt de plek gedomineerd door haar moeder, hoewel die er al lang niet meer is. Tot haar dood volhardde Anna in haar ongeluk (heeft een moeder wel het recht ongelukkig te zijn?) en bleef, immer blootgesteld aan zijn blik, het vuil van zich af schrobben. Zij, de dochter, kon alleen maar van buitenaf toekijken. Zij maakte geen deel uit van die intieme taferelen.
Beseften ze dan niet dat ze van haar een hersenschim gemaakt hadden? Heeft ze voor hen wel bestaan? Ze confronteert haar vader met de pijnlijke vaststelling dat haar komst – wederom – zinloos is. Zijn antwoord is formeel en helder: ”O,’ zei hij. ‘Jij zoekt naar zin.” Zijn leven lang bleef hij trouw aan de wereld van het zichtbare; uitzoeken wie er schuldig was en wie niet, was voor hem ondenkbaar.
Het tweede luik van de roman is een smeekbede van de moeder, gericht aan de dochter:
‘Mijn dochter.
Het kind dat ik heb afgewezen.
Die niet naar mij terug wilde komen.
Die me wilde straffen voor mijn wandaden.
Zeg me wat ik had moeten doen?’
Anna vertelt haar dochter over haar leven met Charles. Elke ochtend maakt hij een wandeling. Hij moet eerst in zijn hoofd beslissen hoe de delen van een schilderij zich tot elkaar zullen verhouden, moet ze heen en weer schuiven en ruimte geven. Misschien zal hij ‘een stoel terug in de schaduw zetten of een been op de voorgrond plaatsen’. Haast heeft hij niet. De tijd ziet hij louter als een verzameling mogelijkheden om de wereld werkelijk te maken.
Ook vertelt ze over zichzelf (‘zenuwziek, zeiden ze’). Meermaals per dag gaat ze in bad liggen om het vuil van haar huid te weken. Ze doet haar ogen dicht, wenst zich onzichtbaar voor Charles’ ondraaglijke blik. Ze weet dat hij haar ontrouw is (waarom ook niet?). In haar dochters ogen, nog voor ze kon praten, ontwaarde ze een stil verwijt. Nu is haar dochter weg en rest slechts de stilte. De leegte. En het geluid van zijn potlood. Op een keer, toen hij ging wandelen, stroomde het bad over. ‘Misschien wilde ik dat hij mij vermoordde. Dat zou voor alle betrokkenen beter zijn.’
Dan komt er een frappante, verrassende wending in het verhaal. Er gebeurt iets – bijna onmerkbaar – waardoor het licht, waarin de kamer en Marthe baden, tegenlicht wordt. Wat is werkelijk? Is het belangrijk te weten wat werkelijk en wat waar is? Verantwoordelijkheid, schuld, geluk: waar moet je ze zoeken, bij wie en waarom zou je? En wat toont en verbergt de kunst in dit verhaal?
Het derde luik is een brief van Charles aan een vriend. Kort. Hij meldt het overlijden van zijn vrouw, vraagt zich af hoe zijn werk kan goedmaken wat hij verloren heeft.
Marnix Verplancke, Focus.knack.be
Ingehouden woede en teleurstelling
Een jonge vrouw bezoekt na lange tijd nog eens haar ouders. Vader zit de krant te lezen en kijkt amper op. Moeder neemt haar mee naar de keuken, maar ook met haar kan ze geen zinnig gesprek voeren. Het is allemaal de schuld van die moeder, bedenkt de dochter nadien. Zij heeft nooit een kind gewild, ze kon het gewoon niet aan. Die keer, toen ze haar moeder in bad zag liggen terwijl haar vader haar schetste, besefte ze dat ze nooit deel uit zou maken van hen. Dat ze niet veel later naar een kostschool werd gestuurd, versterkte dat gevoel allen maar.
In Tegenlicht, beschrijft de Frans-Britse Gabriel Josipovici de vierkant draaiende relatie tussen een schilder en zijn vrouw. Hij baseerde zich daarbij op het leven van Pierre Bonnard en diens vrouw Marthe, die zelf kinderloos waren, maar in het boek wel degelijk een dochter hebben – of misschien ook weer niet. In drie delen laat hij zijn drie personages vanuit hun standpunt weergeven waar het allemaal fout liep, waarbij Bonnard slechts in een brief gericht aan Matisse aan bod komt, een brief waarin hij zijn verdriet omwille van de dood van Marthe beschrijft.
Marthe leed aan tuberculeuze laryngitis en smetvrees en bracht daarom niet alleen een groot deel van haar leven in bad door, ze wou na verloop van tijd ook niets meer te maken hebben met Bonnards intellectuele vriendjes. De schilder vereenzaamde daardoor, en toonde hoe je de wereld in een huis kunt vatten. Je zou Bonnard de tegenhanger van Picasso kunnen noemen, die tegenover de sterke, grote en assertieve wil van deze schilder zijn eigen stille teruggetrokkenheid plaatste.
Tegenlicht is een boek vol ingehouden woede en teleurstelling, dat net als Bonnards schilderijen in dat ene huis op het platteland speelt. Maar het graaft ook pijnlijk diep in de psyche van de personages, die op zoek zijn naar de zin en de schuldigen van hun leed. Alleen zijn die er niet. Het is allemaal zinloos en niemand is schuldig, of iedereen. Er is alleen het niets dat de schilder zijn leven lang op doek wil vastleggen:
“Er gebeurt niets, er gebeurt niets, er gebeurt niets en plotseling is er een heel leven voorbij en besef je dat dat niets eigenlijk alles was.”
3 vragen aan Gabriel Josipovici
Waarom een roman over Pierre Bonnard?
Josipovici: “In feite zei Bonnard me niet veel. Al mijn schilderende vrienden waren gek op hem, maar ik vond hem heel klassiek Frans, een twintigste-eeuwse Renoir. Toen hoorde ik toevallig op de radio dat hij zoveel vrouwen in bad had geschilderd omdat zijn vrouw smetvrees had en daarom iedere dag uren in bad doorbracht. Dat detail maakte iets in me los. Ik begon een paar ideetjes neer te schijven en voor ik het wist had ik genoeg stof voor een roman. Het is een van mijn enige boeken waarin zowat alles vanzelf op zijn plaats viel. Ik wist van in het begin dat het een triptiek moest worden bestaande uit drie stemmen. Er moest een dochter zijn, een vrouw en Bonnard zelf. Toen ik ontdekte dat Bonnard helemaal geen dochter had gehad, maakte dat geen verschil. Voor mij had hij er gewoon een. Punt. Dat was mijn dichterlijke vrijheid. Ik merkte bovendien al gauw dat ik Bonnard niet zelf aan het woord kon laten, dat wrong. Toevallig stootte ik op die brief aan Matisse, en toen had ik het derde paneel van mijn triptiek.”
Grappig dat u ‘paneel’ zegt, want uw roman gaat niet echt over Bonnard, het ís toch gewoon een Bonnard, maar dan gemaakt van woorden in plaats van verf?
Josipovici: “Dat was inderdaad mijn bedoeling. Ik wou absoluut geen biografie van Michelangelo of Van Gogh schrijven, je kent ze wel, die verschrikkelijke boeken over mannen die hun oor afsnijden (lacht). Dus schreef ik over een Engelse kunstenaar die in het zuiden van Frankrijk woont en die op zich niets te maken heeft met Bonnard. En toch moest iedere lezer weten dat het Bonnard was, door er hetzelfde bij te voelen als hij zou voelen wanneer hij naar het werk van Bonnard keek.”
En u geeft ook zijn pijn weer, want hoe kleurrijk Bonnards doeken ook mogen zijn, je voelt toch ook steeds de pijn van de man?
Josipovici: “Die bevreemdende combinatie sprak me meteen aan in zijn werk, en dan vooral in zijn latere schilderijen. Mettertijd worden de doeken waarop zijn vrouw in bad zit steeds grimmiger. Bonnard was een gekwelde ziel, maar niet gekweld zoals Munch dat was toen hij het stond uit te schreeuwen op een brug. Nee, Bonnards kwelling was naar binnen gekeerd, ze was verstild, en daar hou ik van.”
Kris Velter, MappaLibri.be
Over de ontoereikendheid van taal
Na dertig jaar prachtige en mooi verzorgde boeken te hebben uitgegeven, verscheen in 2013 de laatste titel van de legendarische uitgeverij Coppens & Frenks. De mensen achter de spiksplinternieuwe uitgeverij Kievenaar willen, als ‘stiefkinderen’, expliciet boeken uitgeven in de traditie van Coppens & Frenks. Dat betekent dat er romans en enkele poëziebundels zullen verschijnen die van grote literaire kwaliteit zijn en tegen de stroom in gaan. Op de website van Kievenaar staat dat boeken ‘van vreemde vogels van onvaste bodem’ zullen worden uitgegeven, dat zinnen ook twee of zelfs drie keer kunnen worden gelezen, dat boeken als ‘moeilijk veroverbare geliefden’ zouden moeten worden beschouwd. De lat wordt hoog gelegd. Dat schept verwachtingen.
Meteen wordt een nieuwe auteur geïntroduceerd in het Nederlandse taalgebied: de modernist Gabriel Josipovici (1940). Hij is geboren in Nice maar is opgegroeid in Egypte, waar hij studeerde aan het Victoria College van Caïro. Hij zette zijn middelbare studies verder in Groot-Brittannië en studeerde later Engels in Oxford. Hij was van 1963 tot 1998 verbonden aan de University of Sussex in Brighton. Josipovici is auteur van vele romans, drie bundels korte verhalen, toneelstukken en essays over literatuur, muziek en beeldende kunst. Hij schrijft regelmatig voor Times Literary Supplement. Zijn oeuvre is lange tijd genegeerd maar kan momenteel op een groeiende interesse rekenen dankzij vertalingen in enkele Europese talen. Josipovici zelf vergelijkt zijn werk met grote modernistische auteurs en beeldend kunstenaars als Kafka, Beckett, Duchamp, Picassso.
Tegenlicht is een boek dat is gebaseerd op het leven van de eigenzinnige Franse schilder Pierre Bonnard en is misschien Josipovici’s meest toegankelijke roman. Het is geen geromantiseerde biografie zoals Irvine D. Yalom schrijft over Nietzsche of Schopenhauer. Het is fictie, verzonnen, fantasie. Een roman dus. Op de website van uitgeverij Kievenaar zegt Josipovici in een interview dat hij een roman wou schrijven ‘gebaseerd op de relatie van Bonnard met zijn echtgenote’, en dus niet een ‘roman over Bonnard'. ‘[Ik] wilde vrij zijn om van die relatie en van de schilder Bonnard te kunnen gebruiken wat ik wilde en de rest te kunnen negeren.’
Het eerste luik wordt geschreven vanuit het standpunt van de dochter van het koppel. Het is een donkere en harde aanklacht. Meedogenlozer dan Brief an den Vater van Kafka. De dochter spreekt in een monoloog afwisselend tegen haar moeder en vader. Ze verwijt hen dat ze nooit gewenst is geweest, genegeerd werd, weggestuurd naar een kostschool. Er is zware mentale schade toegebracht. De aanwezigheid van de ouders dreigt haar te stikken. De moeder lijdt aan smetvrees en sluit zich meer en meer op in de badkamer, waar ze eindeloze baden neemt, tot onbegrip van de dochter. Volgens haar vader is haar moeder ongelukkig. Het kind weet niet wat ongelukkig zijn betekent.
Het verhaal wordt mooi opgebouwd, met herhalingen, met steeds sterkere formuleringen. De lezer krijgt het beeld van een aarzelende vrouw die telkens haar woorden aanpast om iets beter te kunnen vertellen: ‘Toen je me verstootte heb je voor ieder van ons de mogelijkheid teniet gedaan gezinslid te zijn. Verstoten is niet het goede woord. Het is te actief. Het doet denken aan vuur en getrokken zwaarden. Sinds je me verlaten hebt is misschien beter.’ Dat woord ‘misschien’ komt ook voortdurend in de roman voor. Het is een teken van twijfel, van het besef van het onvolmaakte, van een zekere relativiteit, van de deemoedige erkenning dat het ‘begrijpen’ een altijd durend proces is. ‘Misschien was het geen schuld wat je voelde, maar angst.’
Josipovici schrijft niet enkel een roman over de verhouding tussen mensen, maar vooral een roman over het falen van communicatie. De dochter zou graag zien dat een gesprek weer mogelijk wordt, of voor het eerst mogelijk wordt. Een scène waarbij de dochter haar moeder in bad ziet zitten terwijl haar vader haar, de moeder, tekent, is een terugkerend fragment en houdt verband met de onmogelijkheid van het spreken: ‘Was het vanaf dat moment dat het onmogelijk werd om met je te praten? Of, in feite, met hem? Is er toen in die met stoom gevulde ruimte iets gebeurd wat elke normale verstandhouding tussen ons onmogelijk maakte?’ Er is sprake van ‘wanhoop die communicatie met anderen onmogelijk maakte.’ Praten is voor de dochter niet meer aan de orde, enkel het stamelen van korte zinnetjes, ‘en als het iets meer voorstelt, zijn het banaliteiten, clichés, de dingen die iedereen zegt en niet wat ik jou wil zeggen, niet de uitdrukking van wat ik werkelijk voel en je zou willen laten weten.’
Ook de vader wordt een gebrek aan communicatie verweten. De schilder wordt neergezet als een eenzelvig man, voortdurend bezig met zijn kunst of zwijgzaam uit het raam starend, voor niemand aanwezig, ‘gereserveerd, ironisch, alsof hij zich bewust was van de beperking van communicatie, van expressie, en daar eerder van hield.’ ‘”Ik heb niks te zeggen,” zei hij een keer tegen mij. “Er is niets dat ik de wereld wil opleggen. […] Toch moet ik werken. Ik kan er niet mee ophouden.”’ Soms is Wittgenstein niet ver weg. De vader zegt: ‘”Voor wat gezegd moet worden bestaan geen woorden.”’
Josipovici lijkt nog een stap verder te gaan. Niet enkel is er binnen de roman sprake van een talig conflict, misschien is de werkelijkheid op zich een talig construct en dus in hoge mate onbegrijpelijk: ‘Misschien is dat de ware aard van taal, het besef van haar eigen ontoereikendheid. Zodat het voortdurend gevoel van kinderen dat ze zich niet kunnen uitdrukken helemaal de schuld van hun ouders niet is maar simpelweg een van de bepalingen van de wereld.’ Waarmee het filosofisch modernisme ten dele wordt overstegen.
Het tweede deel van de roman, het tweede deel van het drieluik, wordt geschreven vanuit het standpunt van de moeder. Hier komt de lezer tot het inzicht dat zij de centrale as is waarrond het verhaal draait. Net als de dochter, worstelt de moeder met het vraagstuk van de schuld. Er is sprake van verkeerde communicatie, verwijten, onduidelijkheden. Aanwezigheid en afwezigheid lopen in elkaar over. Het is niet meer duidelijkheid wat de werkelijkheid is en of ze überhaupt kan bestaan. Het laatste luik lezen we vanuit het standpunt van de schilder, het bestaat uit een enkele brief, gebaseerd op de briefwisseling tussen Pierre Bonnard en Henri Matisse.
De schilder Pierre Bonnard leefde net als de schilder uit de roman een teruggetrokken bestaan samen met zijn vrouw Marthe. Zij leed aan tuberculose langyritis waardoor ze veel moest baden. Ook leed ze aan smetvrees waardoor ze nog meer ging baden. Het latere werk van Bonnard bestaat uit naakten van zijn vrouw in de badkamer, met onder andere een schilderij dat de titel Naakt in tegenlicht (Nu à contre-jour) kreeg. Op de voorplat van de Engelse paperback, uitgegeven bij Carcanet Press Ltd, staat het schilderij in kwestie.
Tegenlicht. Een drieluik naar Pierre Bonnard is van een zeldzame schoonheid, geschreven in voorzichtig en spaarzaam proza dat niettemin vol intensiteit en energie zit. Na het lezen ervan, begrijp de lezer dat het motto van de roman, een citaat van Pierre Bonnard, niet enkel betrekking heeft op de schilderkunst, maar ook op de roman Tegenlicht zelf: ‘Er is een formule die perfect past bij het schilderen: talloze kleine leugentjes veroorzaken samen één grote waarheid.’ Indien uitgeverij Kievenaar op dit niveau verder gaat, dan herhaalt zich de geschiedenis van Coppens & Frenks: de lezer kijkt uit naar het verschijnen van elke nieuwe titel. Want Tegenlicht is steengoed.