Recensies ''De verlossers'' van William Gaddis

Adri Altink, literairnederland.nl

Het huis als warboel van goede bedoelingen

Dialogen bestaan in romans doorgaans uit afgewogen zinnen. Ze staan in dienst van de loop van het verhaal en volgen elkaar in een logische opbouw op. Op het witte doek zijn dialogen al evenzeer ingekaderd. Heel vaak is de spreker en face in beeld en pakt de camera op dezelfde manier de volgende spreker waardoor de aandacht van de kijker volledig gaat naar wat er (met de bijbehorende mimiek) gezegd wordt. In het dagelijks leven gaat het zelden zo. Sprekers vergissen zich, springen van de hak op de tak, houden zich niet aan grammaticale regels, onderbreken elkaar en luisteren slecht. Bovendien zijn er voor de aangesprokene allerlei afleidingen door een TV die aan staat, de titel van een boek dat op tafel ligt, een telefoongesprek of een foto die allemaal de gedachte afleiden van wat er gezegd wordt.

De verlossers van William Gaddis bestaat vrijwel louter uit dialogen die zich op die laatste manier ontwikkelen. Daar komt bij dat de gespreksonderwerpen van de protagonisten op zijn zachtst gezegd nogal duister, verdacht en ondoorgrondelijk zijn. Wie voor het eerst Gaddis leest kan er op stuk lopen, maar opnieuw beginnen loont. Dan krijg je door wat hier gebeurt en word je deelgenoot van het ‘werkelijke’ leven van de personages in al hun verwarring, eenzaamheid, woede, machtswellust, angsten, wantrouwen enzovoort.

Domheid

William Gaddis schreef vier romans die tot op heden niet in Nederlandse vertaling beschikbaar waren. Toch kan zijn naam bij een enkeling bekend zijn van een citaat dat rond (de Amerikaanse) verkiezingen of in discussies over populisme wel eens opduikt: ‘Domheid is opzettelijke cultivering van onwetendheid’ (zeer recent bijvoorbeeld in de proloog van De domheid regeert van Sander Schimmelpenninck). Het citaat komt uit de derde roman van Gaddis die als eerste in het Nederlands kan worden gelezen: De verlossers. In die roman duikt de uitspraak op in een tirade van de raadselachtige en handtastelijke McCandless over streng gelovige creationisten die de evolutie ontkennen. Het is een interessante filippica die meer aforistische zinnen bevat als ‘Geopenbaarde waarheid is het enige wapen van de domheid tegen de intelligentie’. Deze McCandless is een geoloog die ooit in Afrika onderzoek heeft gedaan en daar dominee Ude ontmoette, de grote voorman van de beweging die hij aanvalt. McCandless schreef mee aan schoolboeken over het ontstaan van de wereld, maar Ude zorgde ervoor dat zijn artikelen werden verminkt tot ze pasten in het Bijbelse scheppingsverhaal. Het is duidelijk dat de twee elkaar wel kunnen schieten.

Gefoeter

McCandless is ook de eigenaar van het huis waarin twee andere belangrijke personages wonen: Paul Booth, een getraumatiseerde Vietnamveteraan, en zijn vrouw Elizabeth Vorakers. Paul heeft voor haar vader gewerkt, die rijk geworden was als mijnbouwtycoon en baas van de Vorakers Consolidated Reserve (VCR), maar zelfmoord heeft gepleegd. Als het getrouwde stel ergens in uitblinkt is het in níét luisteren naar elkaar. Vooral Paul heeft er een handje van. Hij foetert Elizabeth aanhoudend uit, verwijt haar dat ze hem tegenwerkt in de schitterende onderneming die hij opzet voor dominee Ude, beklaagt zich over haar doktersrekeningen enzovoort. En daar fietst dan ook nog eens steeds haar broer Billy doorheen die een onduidelijke affaire heeft gehad met ene Sheila die het boeddhisme aanhangt en die zijn zwager maar een enorme lul vindt. Grove taal wordt niet geschuwd. Alle personages zijn wel op een of andere manier betrokken bij zaakjes als fraude, uitbuiting en verduistering, waar ze anderen dan weer de schuld van geven.

Chaos

Om de paar dagen duikt huiseigenaar McCandless op om op een rommelige manier te zoeken in allerlei paperassen en boeken die hij nog in het huis heeft liggen. Tijdens die bezoekjes raakt hij verzeild in de discussies tussen de anderen. In zijn inbreng tiert hij over politiek, koloniale geschiedenis, Genesis en literatuuropvattingen. Dat maakt De verlossers meteen tot een weidse roman.
De omgeving waarin alles zich afspeelt versterkt de chaos en het spookachtige karakter. Hoewel er wel sprake is van enig tijdsverloop lijkt alles zich af te spelen op de avond van Halloween. Bovendien is er het eigenaardige huis dat het toneel vormt van alle gesprekken. Dat heet ‘Carpenter’s Gothic’. Op pagina 127 omschrijft McCandless het zelf als volgt: ‘Hele ontwerp gedacht vanuit het buitenaanzicht (…) ze tekenden alleen die buitenkant en propten de kamers er later wel in’. Fraaie gevel dus, maar aan de binnenkant een wirwar. In het huis is van alles mis. De wc zit verstopt, er wordt gedronken uit kapotte glazen en kopjes, de ramen zijn smerig, sleutels raken kwijt, er is post zoek en genoteerde telefoonnummers zijn nergens meer terug te vinden.

Gaddis kleedt al het geharrewar en gerotzooi af en toe komisch in. Op het hilarische af is bijvoorbeeld een (wrange) scène waarin Elizabeth broccoli probeert op te warmen voor Paul, die haar juist weer eens de huid vol scheldt. En terwijl zij aandacht probeert te vragen voor iemand die met zware brandwonden in het ziekenhuis ligt, verbrandt intussen de groente: ‘Je mag die broccoli wel laten liggen’.
Fraai is ook de scène waarin Elizabeth op haar bed naar Jane Eyre (met Orson Welles, een film uit 1943) kijkt terwijl ze beneden Paul telefonisch met dominee Ude hoort konkelen. Gaddis laat hier beelden uit de film overlopen in beschrijvingen van het telefoongesprek en de gedachten van Elizabeth, wat het geheel des te meer een gothic tintje geeft.

Warboel

De Nederlandse titel De verlossers lijkt te verwijzen naar wat dominee Ude en zijn volgelingen teweegbrengen. De originele titel (uit 1985) is echter Carpenter’s Gothic. Gaddis zelf verwijst daarmee naar het huis waarin zich alles afspeelt, dat als metafoor te zien valt (zie de genoemde pagina 127) voor het gedrag van de hoofdpersonen. Op pagina 232 zegt McCandless daarover bovendien nog: ‘het interieur [is] een warboel van goede bedoelingen als een laatste bespottelijke poging nog iets te doen wat de moeite waard is’. Hoe dan ook, welke belangen de verschillende hoofdrolspelers mogen nastreven, alle bedoelingen monden tenslotte uit in een tragisch einde.

Wat een klus moet de vertaling geweest zijn. Frank Lekens strooit met formuleringen, scheldwoorden en kanonnades die de sfeer volledig recht doen. Dat is des te virtuozer omdat soms niet duidelijk is wie er aan het woord is of hoe de feiten liggen waarover men elkaar in de haren vliegt. Na een eerste lezing blijf je om diezelfde reden met veel raadsels zitten: hoe zijn alle verhoudingen precies ontstaan. Wat is er in het verleden gebeurd dat het zover kon komen. Maar ook: welke symboliek hebben de talrijke vogels in de roman. Waarom daalt op bepaalde momenten steeds een oude vuilnisraper de heuvel af, soms vergezeld van een hond. Het zijn allemaal, naast vele andere, redenen om De verlossers te herlezen. Met geduld. Dat wel.

Filosoof, publicist en schrijver Ger Groot, bespreekt De verlossers van William Gaddis op LinkedIn

William Gaddis? – nooit van gehoord. Ik zal de enige niet zijn. ‘De minst gelezen belangrijke auteur van Amerika’ wordt hij genoemd op het achterplat van ‘De verlossers’, zijn eerste in het Nederlands vertaalde roman. Geboren in 1922, zou hij vooral voor de postmoderne generatie een inspiratiebron zijn geweest.
Bij leven publiceerde hij maar vier romans; na zijn dood in in 1998 volgden nog een roman en een non-fictieboek. Vooral de extreme lijvigheid en complexiteit van de eerste twee moeten, zo speculeert Wikipedia, het grote publiek hebben afgeschrikt.
De lezers van ‘De verlossers’ (uit 1985) hoeft dat niet in de weg te staan. Met zijn 270 bladzijden is de roman een dunnetje en aan schrijfstijlen als die van Gaddis zijn we inmiddels voldoende gewend geraakt. Na een bladzijde of tien lees je het boek alsof het gedrukt staat.
Wat staat er dan? Gaddis geeft, op een enkele passage na, vrijwel uitsluitend weer wat zijn protagonisten zeggen. Niet in de geordende frasen van de literaire dialoog, maar in wat mensen in dergelijke situaties écht uit hun mond krijgen. Halve zinnen dus, onderbroken mededelingen, door elkaar heen lopende flarden tekst, uitroepen – soms gericht aan meerdere mensen tegelijk of door elkaar heen.
Dat is bevreemdend, maar niet voor lang. Eenmaal goed afgestemd, verloopt het lezen moeiteloos, mede dankzij de knappe vertaling van Frank Lekens. Daarin raak je nergens het spoor bijster en blijft door het volstrekt natuurlijk Nederlands tegelijk het Amerikaans hoorbaar. Meestal is dat laatste voor een vertaling een minpunt. In deze door en door Amerikaanse roman is het een pré: geen teken van vertalersonmacht maar juist van bewonderenswaardig vakmanschap.
Want of mensen wèrkelijk zeggen wat Gaddis (en Lekens) hen in de mond leggen, is nog maar de vraag. Over de dialogen van Hemingway is gezegd dat die lezen als realisme in de hoogste graad, maar dat je bij het hardop uitspreken ervan pas ontdekt dat dat alleen schijn is. En schijn als de hoogste graad van echtheid is wat we van oudsher ‘kunst’ noemen. Ik heb het niet uitgeprobeerd, maar sluit niet uit dat het bij Gaddis net zo is.
Impressionistische registratiekunst zonder centrale kern: is dat postmodernisme? Je kunt het (Döblin, Joyce, Dos Passos) net zo goed ‘modernisme’ noemen. En dat weer een uiterste consequentie van het 19de-eeuwse ‘realiteitseffect’ dat Roland Barthes al bij Balzac waarneemt. Dankzij die continuïteit zijn al die romans voor ons leesbaar gebleven, tot aan Gaddis’ alleen kortstondig bevreemde stijl toe.
Achter die taal-betovering doet het verhaal er eigenlijk niet zoveel toe. Intrigerender is hoe Gaddis dat via zijn dialogen langzaam voor de lezer doet oplichten. En dat schept verwachtingen. Hopelijk kunnen we hierna uitzien naar een Nederlandse vertaling van Gaddis’ vervaarlijke debuut ‘The Recognitions’ (1955 - 968 blz.) of zijn tweede roman ‘J.R’ (1975 – 784 blz.).

Jan Donkers, NRC.nl

William Gaddis vertaald: een tour de force van de verbeelding

De publiciteitsschuwe Amerikaanse schrijver publiceerde slechts vier zeer invloedrijke romans, waarvan er nu één is vertaald. Hoofdpersoon is een boze Vietnam-veteraan, die op het slechte pad belandt.

William Gaddis (1922-1998) was de auteur van een betrekkelijk klein oeuvre dat bij zijn dood niet meer dan vier romans omvatte. Alhoewel meerdere auteurs van een jongere generatie zich schatplichtig aan hem betoonden, (zoals Jonathan Franzen en David Foster Wallace) en dat kleine oeuvre dikwijls bekroond werd (met onder meer twee maal de National Book Award) was hem nooit een groot publiek gegund. De publiciteitsschuwe auteur werd doorgaans ingedeeld onder het niet altijd verhelderende label ‘postmodern’, samen met auteurs van boeken die, volgens de fameuze uitspraak van Vladimir Nabokov, niet bedoeld zijn om gelezen maar om onderwezen te worden.

Van dat kleine oeuvre (dat niettemin door collega Cynthia Ozick allerminst als een ‘dun stroompje’ maar eerder als een ‘zondvloed’ werd betiteld) wordt Carpenter’s Gothic dikwijls als zijn meest toegankelijke boek genoemd, maar het is zeker nog steeds niet een boek voor wat ik maar ‘luie lezers’ zal noemen. Hoofdpersonen zijn, voor zover die aan te wijzen zijn, het echtpaar Paul en Elizabeth Booth. Ze bewonen een huurhuis in upstate New York waaraan het boek zijn oorspronkelijke, Amerikaanse titel ontleent, (‘klassiek staaltje Hudson River-timmermans-gotiek, ze tekenden alleen die buitenkant en propten de kamers er later wel in…’), een huis dat ze huren van de schimmige eigenaar McCandless, die zijn al even schimmige verleden bewaart in een van de kamers, die afgesloten is en dus niet toegankelijk voor de huurders.

Paul is een Vietnam-veteraan die zich al schreeuwend en tierend door diverse financiële, criminele en verzekeringsconflicten heen werkt. Hij verwijt zijn vrouw dat ze niet naar hem luistert als hij haar weer pagina’s lang luidruchtig toeblaft dat ze nooit luistert terwijl hij toch zo zijn best doet ‘dingen op te bouwen,’ maar het tragische is dat hijzelf degene is die nooit naar haar of een ander luistert. Nu zijn veteranenpensioen is stopgezet verliest hij zich in kwade zaken, waarvan zijn rol als ‘media consultant’ voor de criminele tv-evangelist Elton Ude hem het meest bezighoudt, maar uiteindelijk valt zelfs te twijfelen aan de heiligheid van het vuur waarmee hij in dienst van die missie tekeer gaat. Ude’s duistere pogingen in Afrika het woord Gods uit te dragen zorgt weer voor conflict met McCandless, die pagina’s lange monologen weet af te scheiden over alles wat er mis is met de wereld en Elizabeth met zijn grandioze praatjes imponeert en verleidt wanneer Paul op ‘zakenreis’ is.

Exotisch en gewelddadig

De lezer die, na het lezen van deze droge samenvatting, denkt te maken te hebben met een conventionele roman, zal zich bij lezing wel even achter de oren krabben. Want hoe exotisch en soms gewelddadig al deze verwikkelingen ook mogen klinken, het verhaal speelt zich louter en alleen af in dat ene huis, waardoor Gaddis het bijna claustrofobische karakter van met name Liz’ bestaan nog versterkt. Dat is waarom veel van de informatie die het verhaal verder brengt van buitenaf komt, waarom er zoveel eenzijdig getelefoneerd wordt, diverse personages al dan niet onaangekondigd binnenvallen, en het werkelijke nieuws via krantenberichten binnenkomt (tot en met het tamelijk sensationele slot).

Inderdaad, Gaddis schreef geen boeken die ‘lekker weglezen’. Het achterwege laten van interpunctie, het onderbreken van monologen met wat op script-aanwijzingen lijken (‘scheuren van papier’) en het onaangekondigd wisselen van spreker in die monologen en dialogen, vereisen bovengemiddeld aandachtig lezen.

Erfgename

Als de lezer al behoefte heeft aan empathie voor een van de personages (hetgeen duidelijk niet Gaddis’ prioriteit heeft) dan zal het zijn voor Elizabeth, (ook wel tot Liz afgekort, of Bibbs, zoals haar onruststokerige namaak-Boeddhistische broer haar noemt.) Zij is de erfgename van een fortuin dat ondanks alle pogingen van Paul maar niet vrij wil komen omdat het vastzit in een trust, maar zoals alles in dit boek zijn de verwikkelingen daaromtrent niet zonder moeite te ontwarren en voortdurende bronnen van heftige onrust.

Wat eigenlijk het losse, onderliggende thema van deze roman is, valt samen te vatten onder de termen fraude, exploitatie, hebzucht en uiteindelijk een totaal gebrek aan respect voor menselijk leven. Gaddis schetst in deze microkosmos een grimmig en illusieloos wereldbeeld, er is eigenlijk geen personage dat niet fraudeert of er pogingen toe doet. Het leidt tot een genadeloos beeld, geen van de bewoners en bezoekers is te vertrouwen, of het nu om verzekeringsfraude, het uitbaten van mijnrechten, religieus fanatisme of wat dan ook gaat. Het geraaskal waarin dit alles (stilistisch sterk) wordt verwoord maakt het er niet altijd begrijpelijker op, ondanks het feit dat Gaddis’ er vaak een overdaad aan woorden aan besteedt.

Als bewust gecomponeerd contrast daarmee vallen de uitbundige, mooi geschreven observaties van de herfstachtige natuur op rondom het huis; het enige wat we verder van de buitenwereld meekrijgen zijn een groepje buurtjongens die zich lawaaierig voorbereiden op Halloween en een bejaarde buurman die met regelmaat raadselachtig in de weer is met veger en blik.

Op een zo gewaagd geschreven boek als dit valt natuurlijk ook wel een en ander aan te merken. Zo is de methode om alle handelingen zich in één pand te laten afspelen hier en daar wel erg geforceerd, vooral wanneer McCandless zijn intrede heeft gedaan. En wat te denken van de ontwikkeling die in de laatste alinea wordt gesuggereerd? Maar een indrukwekkende tour de force blijft het, alsook een moedige daad van de uitgever om voor het eerst iets van deze tamelijk onbekende auteur in vertaling uit te brengen. Dat die vertaling dan ook nog eens recht doet aan het gecompliceerde ritme en het vaak grove taalgebruik van Gaddis, is een extra verdienste.

Vlaams literatuurrecensente Elisabeth Francet over De verlossers van William Gaddis

Lotgevallen van een porseleinen hondje

Afgebroken zinnen, verfrommelde, gebroken, gescheurde dingen en versleten, manke lichamen zetten de toon in De verlossers, een bijtend satirische roman uit 1985 van de Amerikaanse schrijver William Gaddis. Spil in het verhaal is het echtpaar Paul Booth en Elizabeth (Liz) Vorakers. Hij: een onbehouwen, egomane, verminkte Vietnamveteraan. Zij: een astmatische, roodharige telg van een rijke familie. Paul, ooit loopjongen van Liz' vader (een grondstoffentycoon die zelfmoord pleegde toen een smeergeldkwestie aan het licht dreigde te komen), is met Liz getrouwd voor het geld. Zij met Paul om God weet welke reden. Samen huren ze een oud victoriaans huis met uitzicht op de Hudson. De zeldzame keren dat Paul thuis is, probeert hij als mediaconsultant via ontelbare telefoontjes zijn zaakjes te bestieren. Intussen verveelt Liz zich of holt ze voor haar kwalen van de ene naar de andere specialist. Ze doet haar uiterste best haar echtgenoot ter wille te zijn en probeert tien praktische balletjes tegelijk in de lucht te houden (hoofdzakelijk de telefoon opnemen). Ontoereikend. Tevergeefs.

In De verlossers blinken de personages uit in vergeefsheid en ontoereikendheid. Toch is het zowat de meest vitale roman die ik ooit las. Dat is mede te danken aan de ongewoon geestige manier waarop Gaddis de ene duivelse monoloog na de andere spitsvondige dialoog serveert, in suggestief, filmisch aandoend proza. De toon in de roman is afwisselend hoogdravend, zakelijk en tragikomisch; de sfeer laveert tussen grimmig, melancholisch en koortsachtig. Door de onstuimige woordenbrij, het gevloek, het gesakker en gezucht heen, weeft Gaddis verstilde tableaus in een schitterend contrast, wat zich tot een uniek geheel vervlecht.

De roman speelt zich bijna volledig af tussen de muren van het oude huis aan de Hudson, waar de telefoon, de post, de krant, de televisie en huiselijke ruzies het leven der echtelieden bepalen. Via honderdeneen telefoontjes probeert Paul geld voor zijn onderneming binnen te rijven. Zakelijke en politieke belangen zijn dé reden van zijn bestaan. Louter om zakelijke redenen wil Paul een mediagenieke kruistocht op poten zetten voor dominee Elton Ude, een invloedrijke godsdienstfanaticus uit het diepe Zuiden. Risico's nemen op financieel gebied (de bedragen lopen intussen in de miljoenen) zit Paul in het bloed, waardoor het overspannen echtpaar op de rand van het faillissement balanceert. Verwikkeld in allerlei rechtszaken en omkoopschandalen, ruziën ze over Liz' erfenis, die in een trustfonds geblokkeerd zit. Paul wijst de schamele dokterskosten van zijn echtgenote aan als dé oorzaak van al hun financiële problemen. 'Als je al die rekeningen bij elkaar optelt kun je godverdomme zelf een dokter kopen, zolang je niet in het ziekenhuis ligt doen ze van de verzekering alsof je niet bestaat kun je daar niet gewoon een tijdje gaan liggen?' Ook valt hij uitentreuren over de dertig dollar voor de poetshulp.

Liz' pogingen om het ook eens over de menselijke kant van de dingen te hebben ten spijt, gaan de gesprekken tussen de echtelieden in wezen alleen over geld. Paul wil zelfs een rechtszaak tegen zijn vrouw inspannen omdat ze na een vliegtuigongeluk niet meer aan haar echtelijke plichten kan voldoen. Pauls obsessie met geld infecteert alles, schuilt in heel wat details: 'hij keek haar aan, zo vriendelijk als een goedkope nieuwe schoen'. Paul raast en ratelt maar door. Liz ondergaat zijn tirades gelaten, staart naar buiten, naar de zwerfhond, de moerbeiboom of een kat die in de struiken op de loer ligt. Ze zit gevangen in een zakelijk huwelijk met een bullebak, maar in haar binnenste woedt een storm, flitst het weerlicht, raast de wind, spelen zich hele romans af. Liz kanaliseert haar hunkering naar een vervullend leven in het schrijven van een roman. Ze schrijft omdat de dingen niet blijken te zijn wat ze ervan had gehoopt.

In Pauls ogen kan Liz niets goed doen. Ze snapt niets, heeft foute vrienden en gooit het geld uit ramen en deuren. Ook Edie, Liz' zweverige, serieel monogame vriendin moet het ontgelden. Op het eerste gezicht lijkt Liz stukken menselijker dan haar hysterische echtgenoot, maar gaandeweg blijkt dat ook zij een meedogenloze machtsstrijd voert. Vaak overstemt ze Pauls verbale vuurpijlen met subtiele stiltes en achteloze gebaren. Het huis aan de Hudson fungeert als arena, waar Paul en Liz een diabolische strijd voeren, om beurten terrein winnend of verliezend. Hij strijdt impulsief, met open vizier. Zij laat niet in haar kaarten kijken, put uit een geheel ander vaatje, zet andere wapens in.

Het eerste deel van de roman is een groteske opvoering die bol staat van emotionele chantage, manipulatie, paranoia, laster en bedrog. Het decor: de voordeur (waar af en toe een mysterieuze gebogen gestalte naar binnen loert), de spiegel in de slaapkamer (waar Liz de confrontatie met zichzelf aangaat), het defecte toilet, de love seat in de woonkamer en de keuken (als onuitputtelijke bron van whisky on the rocks en koude kip). Nu en dan verschijnt een nevenpersonage ten tonele: een oude zwerfhond in de voortuin, een gebroken porseleinen hondje (dat bij elke aanraking verder afbrokkelt), Liz' chaotische broer Billy (een verachtelijke klaploper volgens Paul: 'die knakker krijgt een laars vol pis nog niet leeggegoten al schrijf je de instructies op de zool'), de stroeve poetshulp Madame Socrate (met wie Liz in gebroken Frans schimmige conversaties voert), de louche huisbaas en geoloog McCandless (nu eens volkomen onbereikbaar, dan weer zich ongevraagd toegang verschaffend tot de woning om er in een afgesloten ruimte zogezegd 'op te ruimen').

Zowel broer Billy als huisbaas McCandless blijkt even gehaaid als Paul. McCandless (een landverrader volgens Paul), probeert tevergeefs informatie uit Liz los te peuteren. De CIA zit achter hem aan (de nasleep van een bedenkelijk verleden in Afrika). Terwijl Paul op zakenreis is, legt Liz het aan met McCandless, uit hang naar romantiek. Al die verwikkelingen blijven niet zonder gevolg: een roofoverval op Paul, brandstichting in de straat, een mislukte moordaanslag en een inbraak in het huis aan de Hudson. Intussen krijgt de lezer in talrijke nevenverhaallijnen een resem puzzelstukjes aangereikt. De kluwen aan verhaallijnen vereist hoe dan ook een helder hoofd.

Liz en Paul wantrouwen elkaar als de pest en praten naast elkaar, tegen een muur of in het ijle. Dat wederzijdse wantrouwen uit zich in hilarische passages, veeleer fragmenten: 'Hij zette het glas aan zijn mond en liet het weer zakken, veegde met een hand over zijn lippen – hoe komt het dat ik altijd het glas krijg met een stukje eraf? Liz?' Tussen neus en lippen probeert Liz kleine, praktische dingen te melden, maar luisteren doet Paul toch niet. Hooguit dringt een fractie van wat ze zegt tot hem door, zorgt een halve seconde voor consternatie en lost meteen op in het niets, zodra het volgende telefoontje, de volgende acute financiële kwestie zich aandient.

Het schitterende aan dit boek is dat er tot halverwege niets gebeurt. Er wordt slechts gebakken lucht verkocht. Alle personages gebruiken elkaar en verschuilen zich achter een missie. In de tweede helft van de roman volgt dan weer een duizelingwekkende stortvloed aan informatie. In afwisselend harde feiten en holle frasen, monologen en dialogen, wordt zowat elk 'groot' maatschappelijk thema aangekaart, van godsdienstfanatisme, kapitalisme en communisme, corruptie, racisme, seksisme, kolonialisme en machtsmisbruik, over propaganda, de evolutieleer, zwendel, spionage, oorlogen, veiligheidsdiensten en vredesactivisme, tot drugshandel, huiselijk geweld, prostitutie, overspel en drankmisbruik. Chaos ontvouwt zich én beheerst de hele wereld, terwijl de personages zich vastklampen aan de illusie van orde en een niet aflatende, onderlinge strijd. Zo bijvoorbeeld: Paul versus McCandless, twee keerzijden van dezelfde medaille, verdwaald in hun eigen bombastische retoriek en 'ontoereikende daadkracht'. Of zij beiden versus de schijnbaar ongenaakbare Liz, vergeefs zoekend naar betekenis, naar 'relevantie in de kleinste details'. Tot Liz (op pagina 244), het eindelijk durft uit te spreken: 'Je kletst maar wat, hè'. Grandioos!

De verlossers biedt een inkijk in de duistere driften van de mens, waaruit geen ontsnapping, waarvan geen verlossing mogelijk is. Frank Lekens leverde met zijn vertaling een hallucinante prestatie, niet het minst in de laatste vijftig pagina's, waar Gaddis nog een versnelling hoger schakelt. Daar overspeelt Gaddis mogelijk zijn virtuoze schrijfhand en wordt het aartsmoeilijk niet te verzuipen of het spoor niet bijster te raken. Het opgedofte circus ontaardt in een woeste dollemansrit, waarna menig lezer zich ongetwijfeld zal moeten laten reanimeren.

Joachim Stoop, Humo

Dankzij de dappere uitgeverij Kievenaar verschijnt met ‘De verlossers’ (‘Carpenter’s Gothic’ uit 1985) voor het eerst werk van de Amerikaanse cultschrijver William Gaddis in Nederlandse vertaling. Deze genadeloos postmoderne roman over het huwelijk van de steenrijke Liz en de chronisch misnoegde Vietnamveteraan Paul presenteert waarheid en werkelijkheid als vloeibaar en meerstemmig. Wie zich laat meevoeren door de flipperkast aan schertsende dialogen en het theatrale decor – alles speelt zich af in één huis – is getuige van een tragikomisch, politiek incorrect schouwspel waarin de hebzucht van kapitalisten en de waan van religieuze dogmatici worden gehekeld.

Graa Boomsma, De Groene Amsterdammer

Amerika als samenzwering

Het satirische meesterwerk van William Gaddis lijkt in 1985 al te waarschuwen voor het Trump-tijdperk. De lezer blijft ontredderd achter.

Wie veertig jaar geleden een roman schreef die in 2024 nog urgenter leest dan toen, komt van goeden huize. William Gaddis (1922-1998) is zo’n schrijver. Met Carpenter’s Gothic schreef hij een snerpende satire op de trumpiaanse politieke paranoia-terreur en op de intolerantie van evangelische fundamentalisten. Gaddis verweerde zich woedend en virtuoos tegen de stupiditeit van mensen die menen het beter te weten dan wetenschappers en zich vastklampen aan de bijbel als letterlijk richtsnoer voor het leven. Hardnekkige domheid is de grootste vijand die Carpenter’s Gothic aanpakt: domheid die de Amerikaanse Constitutie (onder meer vrijheid van meningsuiting, godsdienst en pers) ondermijnt; domheid die schoolbibliotheken censureert; domheid die het Genesis-verhaal boven de evolutieleer van Darwin stelt; domheid die overal samenzweringen ontdekt waarachter de marxistische Satan zich zou schuilhouden.

Nu pas verschijnt het in vertaling, als De verlossers. Een uitgekiend moment? Wordt de corrupte Trump in november 2024 weggestemd én veroordeeld als crimineel en ondermijner van de democratie, of wint de domheid en het kortzichtige, reactionaire Amerikaanse isolationisme?

De verlossers speelt zich af rond een verwaarloosd landhuis aan de Hudson, bij New York: ‘klassiek staaltje Hudson River-timmermansgotiek’ van een eeuw oud. De architect moest zich met hout behelpen – het authentieke bouwmateriaal was er niet – en concentreerde zich op de imposant ogende buitenkant, mét torentje. Een fatsoenlijke indeling van het interieur kon er niet vanaf. Dat is dan ook een stoffig rotzooitje, inclusief een gesloten kamer vol geheimen… De herfsttijd waarin het verhaal zich afspeelt, rond Halloween, draagt bij aan de maskerade.

En dan zijn er de drie hoofdpersonages. Ook zij dragen onzichtbare maskers en laten zich niet meteen kennen. Ze slepen hun eigen gesloten kamers, vol verzwegen pijn, met zich mee. De getraumatiseerde en littekenrijke Vietnam-veteraan Paul Booth is media-adviseur van de corrupte evangelist Elton Ude en is getrouwd met Elisabeth Vorakers. Zij is dan weer de dochter van een puissant rijke ondernemer die zelfmoord pleegde omdat corruptieschandalen hem boven het hoofd groeiden (Paul was zijn smeergeldloopjongen). Het jonge echtpaar, dat permanent in geldnood verkeert – Elisabeths erfenis zit vast in een trustfonds – huurt het huis aan de Hudson van de mysterieuze McCandless.

Vanaf zijn kolossale romandebuut The Recognitions (1955), een meesterwerk over vervalsing, praktiseerde Gaddis een bijzondere manier van vertellen. Zijn tweede omvangrijke roman JR (1975), over een New Yorks wonderknaapje dat per telefoon een bedrijfsimperium opbouwt, bestaat louter uit dialogen en monologen. De lezer zoekt het maar uit. Gaddis verlangt maar één ding van hem: bereidheid om uit de verhaalchaos vol communicatiestoornis en wrang-kostelijk misverstand een vuurrode draad te vinden. Die draad onthult de kern: domheid die een wankelende democratie demoniseert.

De lezer denkt: is het zo erg? Ja, zo erg is het gesteld met Amerika

Ook in De verlossers staan meanderende monologen en voortdurend onderbroken dialogen centraal. De lezer valt midden in alle kanten uit schietende gesprekken, hoort één kant van opgewonden telefoonconversaties en komt er slechts stukje bij beetje achter waar het steeds over gaat. Aan de hand van spaarzame beschrijvingen van de naaste omgeving en het tijdsverloop doemt er een verhaal op dat gefixeerd is op de corruptietroef bij uitstek: geld.

De complexe plot van De verlossers laat zich niet zomaar navertellen. Laat ik het bij een duiding houden. Het houten huis aan de Hudson is een ‘zoete inval’: een onophoudelijke stroom post en reclame, radiogeluiden en tv-beelden, rinkelende telefoon en onaangekondigde bezoekers, onder wie de ondoorgrondelijke verhuurder McCandless. De whiskydrinkende workaholic Paul Booth werkt zich in het zweet en reist voor zijn cliënt Elton Ude, een godsdienstfanaticus, een kruistocht tegen Het Kwaad. Dat kwaad verwoordt Gaddis aan de hand van een reactie op een reactionaire gerechtelijke uitspraak over de evolutietheorie. Het is een tirade die de venijnige toon van De verlossers (alle ‘verlossers’ blijken cipiers van de geest) weerspiegelt: ‘Dit is van een rechter in Georgia van nu, moet je horen. Deze apenmythologie van Darwin ligt ten grondslag aan abortus, prostitutie, promiscuïteit, de pil, het pessarium en andere profylactica, perversies, premature zwangerschappen, pornotherapie, publieke zedenverwildering en de proliferatie van allerhande misdaden waarom geen penisnijd, potten en pederasten, zou ‘ie dat ook in de Bijbel hebben gevonden?’

Politici die bij Ude’s godsdienstfanatisme betrokken zijn azen op ‘strategische grondstoffenreserves’ in Afrika. Noem het neokolonialisme. Daar heeft dominee Ude een radiostation, gericht op zieltjeswinnen. En hier komt geoloog McCandless in beeld, die in zijn jeugd een goudader op het terrein van Ude’s zendingsmissie meende te hebben ontdekt, waarna hij, docent aardrijkskunde en schrijver van gecensureerde schoolboeken, steeds nadrukkelijker belaagd werd door allerlei aasgieren. Er ontstaat een netwerk van corrupte betrekkingen tussen politiek, journalistiek en bedrijfsleven met als middelpunt het Victoriaanse landhuis aan de Hudson.

En dan is er dat andere verhaallijntje, een ontluikende liefdesaffaire tussen McCandless en de eenzame, achtergelaten Elisabeth, schijfster van een onafgemaakte erotische roman. Die affaire loopt hopeloos dood maar onthult wel wat McCandless te verbergen heeft in die afgesloten kamer en waarom hij, betweterige intellectueel en Afrika-kenner, zo woedend is op de domme Amerikanen.

Elisabeth blijkt de zuiverste ziel in het geheel. Zij, voorbij alle materialisme, hoopt nog op iets beters, bijvoorbeeld met haar man Paul. Die blijkt steeds meer slachtoffer van zijn Vietnam-trauma, een ongeleid projectiel dat als een racist tekeergaat tegen het onrecht dat hem is aangedaan. De littekens zitten ook ónder zijn huid.

Zo blijkt iedereen ernstig gewond in De verlossers. Verlossing laat op zich wachten. McCandless is een figuur die wil verdwijnen met zijn tijdelijk geliefde Elisabeth, maar zij blijft trouw aan haar hopeloze echtgenoot. McCandless verschijnt in de roman om allerlei archieftroep van vroeger op te ruimen maar laat Elisabeth achter met nog meer entropie in haar hoofd.

De lezer blijft ontredderd achter en denkt: is het zo erg? Ja, zo erg is het gesteld met Amerika. Blijf waakzaam tegen alle vormen van domheid. De verlossers is een geëngageerd, virtuoos meesterwerk. En William Gaddis’ ‘onzichtbare’ invloed op de moderne Amerikaanse literatuur is leesbaar van het oeuvre van Thomas Pynchon tot en met The Corrections van Jonathan Franzen, een titel die eerbiedig knipoogt naar Gaddis’ monumentale The Recognitions.


Dirk Leyman, De Morgen


‘De minst gelezen belangrijke auteur van Amerika’, zo is William Gaddis (1922-1998) weleens genoemd. Tegelijk geldt hij als de godfather van het postmodernisme en was zijn impact op Thomas Pynchon of Richard Brautigan aanzienlijk. Moedige daad van uitgeverij Kievenaar om het sinister sardonische De verlossers te vertalen, waarin het huwelijk van de roodharige, rijke telg Liz en Vietnamveteraan Paul centraal staat. Hij werpt zich op als een soort mediaconsultant van een tv-predikant. En dat allemaal in een claustrofobisch huurhuis aan de Hudson.

Nico van der Sijde, Bazarow.com

Een virtuoze roman vol van adembenemende chaos

De verlossers is de vertaling van Carpenter’s Gothic, de meest toegankelijke roman van de Amerikaanse schrijver William Gaddis (1922-1998). Dat laatste zegt echter weinig. Want Gaddis mag dan volgens sommige kenners briljant zijn, en één van de allergrootste schrijvers ooit, maar zijn werk staat ook te boek als ongehoord complex, als ondraaglijk postmodern en als onbevattelijk ingewikkeld. Gaddis’ romans zijn namelijk ondoorgrondelijke labyrinten waarin de werkelijkheid totaal is versplinterd, zodat je voortdurend verdwaalt in grillige raadsels. Nou ben ik een groot bewonderaar van Thomas Pynchon en David Foster Wallace, twee berucht ingewikkelde postmodernisten die sterk door Gaddis zijn beïnvloed. Maar Gaddis zelf durfde ik nooit aan. Zelfs Carpenter’s Gothic niet, want ook die roman geldt als onleesbaar ambigu. Maar daar merkte ik werkelijk dus echt helemaal niks van toen ik De verlossers las. Want die roman is echt enorm meeslepend, tot op het verslavende af. Ja, hij is onorthodox tot in zijn haarvaten, en ongrijpbaar origineel. En zeker, de lezer wordt helemaal ondergedompeld in raadselachtige taferelen. Maar juist dat is een groot leesfeest. Te meer omdat “De verlossers” tot de nok is gevuld met hilarische scènes, met prachtige dialogen vol aanstekelijk wanhopige woede en tragikomische misverstanden, met schitterende terloopse sfeerbeelden, en met adembenemende lyrisch- absurdistische beschrijvingen die bol staan van de chaos maar ook van poëtische kracht. Alle zinnen hebben bovendien weldadig veel vaart, een heerlijke shot intensiteit, en een ongelofelijk ritme. Wat een enorme prestatie is van vertaler Frank Lekens, maar uiteraard ook van Gaddis zelf.

Ambiguïteit en chaos
Belangrijke kernthema’s in De verlossers zijn ambiguïteit, chaos en het totale niet-weten. Dat zijn meteen ook de centrale stijlkenmerken van deze roman: men wordt vanaf de allereerste zin totaal ondergedompeld in ambiguïteit, chaos en niet-weten, op een even meeslepende als amusante manier. Dat komt vooral door de dialogen waar de roman grotendeels uit opgetrokken is: dialogen zonder aanhalingstekens, en zonder aanduiding wie er aan het woord is, en die bovendien bol staan van moedwil en misverstand. Want de gesprekspartners luisteren niet naar elkaar, onderbreken elkaar en zichzelf voortdurend, begrijpen elkaar niet en zichzelf ook niet, haperen op de gekste momenten, en laten zich bovendien meeslepen door emoties – wanhoop, woede, razernij, rancune, of mengelingen van dat alles – waar wij als lezers de achtergrond niet van kennen, en die ook voor de personages zelf niet verklaarbaar lijken te zijn. Vaak worden die dialogen ook nog eens geïnterrumpeerd door volkomen bizarre telefoongesprekken, waarvan je bovendien maar de helft meekrijgt: wat er aan de andere kant van de lijn wordt gezegd weten we namelijk niet, want we zien alleen de gefragmenteerde reacties daarop van het personage dat door dat telefoontje werd onderbroken. Die dialogen en telefoongesprekken dompelen ons dus helemaal onder in ambiguïteit, absurditeit en onbepaaldheid: aanknopingspunten in termen van wie, wat, waar, wanneer en waarom worden slechts spaarzaam zichtbaar, de context van alles wordt langzaam een heel klein beetje duidelijk maar nooit helemaal, en er is geen verteller die ons uitlegt wie de personages zijn en waarom zij zich gedragen zoals zij zich gedragen.

Geen leiband van een verteller
De lezer moet erg opletten, en weet dan nog steeds niet alles. Zelf vond ik dat echter heerlijk: het gaf mij alle vrijheid om zelf te analyseren, te puzzelen en te beoordelen, met open oog en zonder de leiband van een verteller die mij vertelt wat ik denken moet. Daardoor kon ik blijven mijmeren over al die intrigerende raadsels en open plekken die er ook na oplettende lezing en herlezing nog in ruime mate zijn. Bovendien zijn de dialogen vaak hilarisch, door alle misverstanden, en vooral door alle machteloze woede die geventileerd wordt. Temeer omdat dit zo aanstekelijk en eloquent gebeurt, ondanks alle haperingen en onderbrekingen. Daarnaast vond ik het dolkomisch – hoewel tegelijk ook confronterend- om te bedenken dat buitenstaanders mijn gesprekken misschien wel net zo absurd zouden vinden als de gesprekken in De verlossers. Want ik ervaar mijn eigen gesprekken als heel zinnig en begrijpelijk, ondanks alle misverstanden, maar voor een buitenstaander die de context niet kent zijn ze misschien volkomen absurd. Zo van: waar hébben ze het over, en wat zégt die Van der Sijde nou helemaal!?! En ja, misschien zíjn mijn gesprekken inderdaad wel absurd, en ben ik de enige die dat niet doorheeft? Kortom, ik amuseerde mij prima met dit boek, maar niet zonder onrust. Bovendien grepen al die bizarre machteloosheid en al dat absurde misverstaan mij behoorlijk bij de strot. Want in alle chaos en onduidelijkheid wordt één ding alsmaar duidelijker: alle personages zijn volkomen op de dool, en hebben elke greep verloren op zichzelf en op de wereld. Want ook zij begrijpen niet wat ze doen en wat ze zeggen. Ook zij kennen en snappen de context niet. Ook zij lijken buitenstaanders in hun eigen monologen en dialogen. En dat is dolkomisch, maar tegelijk ijzingwekkend.

Enkele personages
De eerste personages die we via hun dialogen geleidelijk en gedeeltelijk leren kennen, zijn de razend over alles fulminerende Paul, en de onbestemd ongelukkige Liz (Elizabeth Vorakers). Paul is een koortsachtig naar financiële buitenkansen zoekende media-adviseur, die aan alcohol lijkt te zijn verslaafd (hij drinkt in elk geval steeds whisky, uit een kapot glas), en die mogelijk erg geplaagd wordt door zijn allesbehalve heroïsche maar wel gruwelijke verleden als Vietnam- soldaat. Liz, zijn vrouw, is de dochter van F.R. Vorakers, een magnaat die flink fortuin heeft gemaakt in Afrika maar die zichzelf jaren geleden heeft omgebracht, vermoedelijk omdat hij de schande van een smeergeldschandaal niet kon verdragen. Ook Paul is mogelijk bij smeergeldaffaires betrokken, en hij doet allerlei tragikomisch ontoereikende pogingen om verzekeringen op te lichten en om de vette erfenis van Liz, een enorm fortuin dat helaas vastzit in een trustfonds, toch los te krijgen. Zelf kreeg ik de indruk dat Paul voortdurend op het punt staat om in te storten: het lijkt wel alsof hij alleen nog bij elkaar gehouden wordt door maniakale en onbevredigde geldlust, door averechtse dromen van maatschappelijk succes, en door wanhopige rancune. Ook bij zijn pogingen om zaken te doen met de apocalyptische dominee Elton Ude, die Het Woord via de media poogt te verspreiden. Op adembenemend groteske wijze trouwens, die zelfs nog grotesker oogt door de in gal gedoopte parafrases van Paul, en door diens bizarre pogingen om Udes buitensporig merkwaardige boodschap om te zetten in dubieus financieel en politiek gewin. Voorts is er de mysterieuze McCandless: eigenaar van het huis waarin Paul en Liz uit geldnood zijn gaan wonen, geoloog met een schimmig en twijfelachtig verleden, die op de raarste momenten ineens langs komt om de enorme rommel op te ruimen die achtergebleven is in een ook voor Liz en Paul afgesloten kamer. Wat nooit lukt, misschien omdat McCandless – zoals één van de personages zegt- zelf integraal onderdeel is geworden van alle rommel die hij gemaakt, veroorzaakt en achtergelaten heeft. Een man uit één stuk lijkt hij in elk geval niet: hij fulmineert heel eloquent en aanstekelijk tegen geloofsijver en politieke hypocrisie, maar uit zijn verleden stijgt de geur op van dubbelzinnige illegaliteit, en hij lijkt uiteindelijk ook zelf niet onomkoopbaar. Volgens Liz verlangt McCandless zelfs stiekem naar een Apocalyps die alles in rook doet opgaan. Wat dan niet de even groteske als religieuze Apocalyps is van Elton Ude, maar een ultiem visioen van wanhopig nihilisme, uitmondend in het Totale Niets. En in het uitzinnige schaterlachen om dit Totale Niets. Dat althans is wat ik meen te destilleren uit de raadselachtig absurde en gebroken dialogen van McCandless met Liz en met anderen. Tegelijk beseffend dat andere personages lijken te suggereren dat McCandless geen nihilist is, maar een krankzinnige. Wat misschien zou kunnen betekenen dat zijn monologen helemaal niet eloquent zijn en ook niet nihilistisch, maar vol van koortsachtige waanzin. En misschien ook dat de totale verdrongen doodsangst, die McCandless bij anderen zegt te bespeuren, juist ook hemzelf kwelt.

Carpenter’s Gothic
Al die merkwaardige en mysterieuze personages, en nog een paar andere, komen dus via erratische dialogen met elkaar in contact. En zij behouden daardoor hun mysterieuze absurditeit, want wij leren hen alleen maar via die dialogen kennen. Die merkwaardige dialogen spelen bovendien steeds in dezelfde merkwaardige omgeving: het huis waar Paul en Liz wonen. Dat is gebouwd in de stijl van de “Carpenter’s Gothic” uit de romantitel: namaak van de Victoriaanse stijl en van de Middeleeuwse Gotiek, waarbij hout is gebruikt in plaats van steen en smeedijzer, zodat er een huis ontstaat dat eigenlijk alleen maar is bedoeld om van buitenaf te worden gezien. Want de binnenkant is- aldus althans een van de personages- slechts een lapwerk van invallen, ontleningen, bedrog…… Een tamelijk onwerkelijk decor dus, dat de toch al manifeste onwerkelijkheid van de dialogen nog onderstreept. En ook de onvastheid ervan: het huis is immers een uit hout opgetrokken, onvast, en van drogbeelden doordesemd samenraapsel, en de werkelijkheid die zich in dat huis ontvouwt is een al even onvast en bedrieglijk samenraapsel. Een bouwvallig bouwsel van ambigue dialogen, waarin we alleen bedrieglijke buitenkant zien, en van de barokke binnenkant van de personages zien we alleen maar glimpen. Bovendien, de term “Gothic” in de romantitel lijkt ook te verwijzen naar “Gothic” literatuur, en naar de sfeer van mysterieuze en spookachtige dreiging daarin.
Wat goed zou passen bij de toespelingen op de Apocalyps die eerder is genoemd, en bij het feit dat de dialogen deels worden gevoerd tijdens Halloween. Of bij McCandless, die soms de kenmerken lijkt te hebben van de mysterieuze en buiten de wetten staande vreemdeling, zoals Rochester in “Jane Eyre” of Heathcliff in “Wuthering heights”. En ook bij de steeds toenemende chaos en desintegratie in deze roman. De plot, die toch al lacuneus is omdat je die alleen via de dialogen kunt reconstrueren, zit vol gaten en desintegratie, en daardoor vol onbestemd gevaar: plotselinge brand, vliegtuigrampen met onduidelijke oorzaak en schimmige – maar mogelijk enorme- impact, een onverwacht sterfgeval dat helemaal verkeerd begrepen wordt, grote tijdsprongen tussen de hoofdstukken die extra lacunes aanbrengen in het toch al gebroken verhaalverloop. Alles lijkt disfunctioneel: klokken staan stil en markeren precies daardoor de voortgang die er niet is; krantenkoppen schreeuwen ons toe en staan vol van desinformatie; uit radio en tv komen alleen maar commerciële onzin en verwarrende geluiden over wanordelijke rampspoed; auto’s hebben voortdurend autopech;, bussen staan altijd in de file; vliegtuigen vallen zomaar uit de lucht; woordenboeken leiden de personages om de tuin; glazen vallen voortdurend om; de personages struikelen voortdurend over steeds weer andere en nieuwe obstakels; enzovoort enzoverder. Al die voorvallen komen soms in de dialogen zelf aan de orde, maar vaak ook als terloopse sfeerbeelden, als terloopse observaties van een verteller die alles van buitenaf volgt. En daar zitten ook observaties bij als: “Hij zat weer naar zijn handen te staren, over elkaar op tafel gelegd om die op zijn plek te houden”. Of: “[H]et glas belandde leeg terug op tafel, wankelend in een blinde zoektocht naar een plek”. Alsof zelfs tafels en glazen geen vanzelfsprekende vaste plek hebben, alsof ook de dingen rondom de personages volkomen onvast zijn en instabiel. Alsof wanorde ook alle dingen rondom de personages meer en meer doordesemt. Alsof de wet van Murphy de enige wet is in deze wereld, en een wet die zich voortdurend manifesteert. Wat gepaard gaat met een toenemende sfeer van totale zinloosheid, die dan weer extra voelbaar wordt in passages als: “[H]aar toon in protest niet zozeer tegen zijn ontoereikende daadkracht bij het zoeken, zoals haar ogen de nerf van de tafel of de rug van haar hand daar afzochten naar relevantie in de kleinste details maar alle houtnerven en haarzakjes identiek vond”. Geen wonder dat zelfs de spiegelbeelden van de personages gefragmenteerd, vervormd en schimmig zijn: “Hij was bij de deur en knipte daar een lamp aan, iets Japans met een zijden lampenkap waardoor de weerspiegeling van zijn onvoltooide gezicht in het glas verscheen van de ingelijste merklap die erboven hing” Of: “Haar angstige ochtendgroet in de badkamerspiegel werd niet beantwoord: het glas was beslagen […]”. Geen wonder dat over Liz wordt gezegd dat ze “met […] broze behoedzaamheid opstond om te zoeken in de spiegel”. Geen wonder bovendien dat Liz niet gewoon over een weg loopt, zoals u en ik, maar dat ze “de gapende zwarte kloof van het wegdek in was gestapt”. Alsof er voor haar geen vaste grond is, maar alleen een gapende leegte onder die vaste grond. En geen wonder dat de gelaatstrekken van McCandless, en ook de door hem waargenomen personen of objecten, vaak spoorloos verdwijnen in mist en sigarettenrook.

Grote woordkunst en treffende beelden
Bovendien, rondom de dialogen zijn er diverse adembenemende beschrijvingen, die bol staan van raadselachtige poëtische kracht. Maar die vooral ook stijf staan van desintegratie, wanorde, verval, ambiguïteit, zichzelf uithollende onwerkelijkheid. De roman opent bijvoorbeeld met de volgende waarneming van Liz: “De vogel, een kwartel toch? of een duif (ze had gemerkt dat hier duiven zaten) vloog door de lucht, de kleur niet meer te onderscheiden in wat er nog aan licht resteerde. Het had ook de poetslap kunnen zijn waarvoor ze het in eerste instantie versleten had.”. Maffe zin, die na een vraagteken gewoon met een kleine letter doorloopt alsof dat vraagteken er niet staat, en waarin het onderwerp meteen al dubbelzinnig is: kwartel, duif, poetslap of iets anders? Later komt diezelfde vogel, of juist een heel andere vogel, in een wel heel omineus sfeerbeeld terug: “Maar de wind die van de rivier kwam smeet hem zijn woorden in het gezicht, blies de bladeren wervelend de lucht in waar zijn vingers ze opzij veegden, geknakte vleugel, beslikte verentooi amper nog te onderscheiden in de schutkleur van de dood”. Ook hier een onduidelijke vogel, ook hier is die van eigen kleur beroofd, ook hier gebeurt dat in een enigszins ontsporende zin. Die dwarrelende bladeren, met al hun symboliek van dood en verval, keren bovendien nog vaak terug. Bijvoorbeeld als volgt: “Ze draaide zich om van waar ze kleurloze thee stond te maken met de bladeren nog nat in het zeefje, starend naar de troosteloze guirlande hoog in de takken van de moerbeiboom buiten, naar de schutting waar de laatste verkleurde bladeren van de wilde druiven nog aan de wirwar van krullende ranken hingen en de rest op de grond was beland in snippers blad zo bruin verschrompeld dat hun even weinig identiteit resteerde als snippers van een gescheurde papieren zak”. Grote woordkunst, naar mijn smaak, die uitmondt in treffende beelden van dood, verval, en verlies van alle kenmerkende contouren. Waardoor de toch al zo manifeste absurde chaos die de personages zo plaagt zelfs nog aangescherpt wordt. Prachtig!

Innerlijke chaos
Nog fraaier zelfs vind ik echter de nu volgende passage, waarin de innerlijke chaos van Liz, de totale bedrieglijkheid van haar woning en van haar bestaan, haar onbestemde maar wel prangende en navrante treurnis, alsook de totale teloorgang van alles, pregnant voelbaar gemaakt worden in één ongelofelijke, ellenlang meanderende zin. Een zin waarin bovendien ook weer een duif voorkomt, en waarin ook weer bladeren te zien zijn, in al hun vergeefse kleurenpracht en al hun spectaculair en spookachtig verval. En waarin alle identiteit en vorm verlept en verkleurt, net als in het citaat hierboven. Maar dan op een nog adembenemender wijze.
Lees, laat u meevoeren, en geniet: “Ze had opgekeken, niet naar hem maar langs hem heen naar het huis, naar het dak dat uiterlijk symmetrisch in een punt uitliep boven twee ramen die zo dicht bij elkaar lagen dat ze wel bij één kamer moesten horen maar die zich in feite aan het uiteinde bevonden van twee aparte kamers die allebei nauwelijks waren ingericht, in de ene alleen een lege boekenkast en een doorgezakte slaapbank en in de andere een chaise longue met pretentieuze Franse sierkrullen en een opengehaalde goudfluwelen bekleding die over de vloer sliertte in het stof dat daar al onberoerd lag sinds ze er, misschien drie of vier keer sinds ze hier woonde, had staan uitkijken over het groen van het gazon en de bladeren voordat die luidkeels hun kleuren hadden verkondigd, voordat ze een afzonderlijke identiteit hadden aangenomen, hier in vermiljoenen haast verkleurd tot het verlepte rood van oude zweren en daar van bitterzoet verblekend geel tot het op geknotte hoogte gloeiende oranje in die laatste spookachtige verrukking voor het vallen, weer tot onzichtbaarheid vervallen in deze bevlekte monotonie van levenloosheid waarin aan haar voeten een duif zat te zeuren tussen de laatste getuigenissen die omlaag waren gewaaid van ergens buiten bereik, buiten beeld bovenaan de heuvel in zijn gedaante als berg, scharlakenrode eikenbladeren hier en daar tussen het zwart geworden rood van allang geronnen bloed”.
Wat een virtuoze schrijver, wat een formidabele stijl, zo denk ik bij deze zin. En bij veel andere zinnen. Maar ook: wat een peilloze chaos, wat een naar de strot grijpende zinloosheid. Zeker als ik deze zin combineer met al die geniaal- absurde dialogen, met al die prachtige sfeerbeelden vol van zinloosheid en mislukking, met al die voorvallen waarin de wet van Murphy hoogtij viert, en met alle chaos en verval die in andere passages zo voelbaar worden.

De kern van deze roman
Kortom: ik ben flabbergasted. Want dit is een roman vol schitterend beschreven wanorde, chaos, absurditeit en ambiguïteit. Een roman die mij naar adem doet happen door zijn schoonheid en zijn virtuoos originele stijl en vorm, terwijl ik er tegelijk een borend ‘alles is niets-gevoel’ van krijg. Een roman bovendien die in al zijn zinloze leegte zelfs nog veel rijker is dan ik nu heb kunnen laten zien. Maar wat is volgens mij nou de kern? Diverse recensenten vinden dat De verlossers gaat over de totale vergiftiging en teloorgang van onze moderne, kapitalistische wereld. Dat is heel verdedigbaar: diverse personages lijken alleen te worden bewogen door geldzucht en corruptie, en de walmende onzin en rampspoed die Gaddis laat stromen uit krantenkoppen, radio en TV zou je als maatschappijkritiek kunnen zien. Zoals je ook de almaar toenemende wanorde, en het volstrekt ontbreken van elk zingevend richtsnoer, zou kunnen lezen als kritiek op de leegte van onze moderne tijd. Zelf echter lees ik De verlossers liever als roman die elke kern versplintert, en die daarmee de kernloosheid van elk bestaan voelbaar poogt te maken. Een roman dus waarbij ik veel desillusie ervaar, ondanks mijn wow-gevoel vanwege de stijl en vorm. Die desillusie is echter ook bevrijdend, hoe paradoxaal dat ook lijken moge, want geloven in de zin van het leven is misschien alleen maar onnodige ballast en illusie. Deze roman laat je indringend ervaren dat je niks weet en niks vermag, en dat is erg ontnuchterend, maar die ervaring geeft mij tegelijk ook een vreemd soort rust. Bovendien, één ding weet ik wel: dat ik mij ten onrechte bang liet maken voor Gaddis’ moeilijkheidsgraad, en dat ik nu meer van hem wil lezen. Dus er zit niets anders op: ooit zal ik de nodige maanden moeten vrijmaken voor Gaddis’ klassiekers, The recognitions en JR. Die ik dan zal lezen in het Engels. Of gaat Frank Lekens wellicht ook een van deze twee roemruchte meesterwerken vertalen?

Kris Velter, Tzum.info

Een genadeloos en sardonisch verhaal over macht en waarheid

De theaterliefhebber kon een jaar of vijf geleden genieten van de prachtige bewerking van William Gaddis’ (1922 – 1998) monumentale roman JR door FC Bergman. Nu kan ook de literatuurliefhebber zijn hart ophalen: Frank Lekens heeft de derde en meest toegankelijke roman van Gaddis vertaald. De verlossers is de vertaling van Carpenter’s gothic. De oorspronkelijke titel verwijst naar het huis dat Paul en Elizabeth huren. Het huis is gebouwd om aan de buitenkant te worden gezien. Architecten lieten zich inspireren door negentiende-eeuwse Victoriaanse huizen en Middeleeuwse gotiek, maar bij gebrek aan stenen en ijzer werd het gebouw hoofdzakelijk opgetrokken uit hout. Het huis staat symbool voor de roman: De verlossers is een verhaal over schijn en bedrog.

Het verhaal is complex en wordt door de auteur maar met mondjesmaat prijsgegeven. De lezer moet heel nauwkeurig lezen want cruciale informatie wordt soms in een enkele zin gegeven. De personages worden opgevoerd zonder introductie, onderwerpen komen aan bod zonder enige achtergrond of duiding en sommige zaken blijven altijd onduidelijk. Het is soms ook niet zeker of iets wel of niet is gebeurd. De hoofdpersonen zijn Paul en Elizabeth – Liz. Paul is een aan alcohol verslaafde Vietnamveteraan die media-adviseur is geworden. Hij werkt hoofdzakelijk voor dominee Elton Ude, een ultraconservatieve godsdienstfanaat. Hij heeft ook een radiostation waarmee hij het woord van God wil verspreiden. Paul is onverdroten bezig om fondsen te werven, de man in de media te brengen en verder gewoon ‘alles op de rails te krijgen’. Elizabeth is de dochter van F.R. Vorakers, een grondstoffenkapitalist die fortuin heeft gemaakt in Afrika en zichzelf van kant heeft gemaakt nadat hij in een omkopingsschandaal terecht was gekomen. Paul heeft vroeger voor zijn schoonvader gewerkt en werd zo eveneens betrokken bij de smeergeldaffaire – Liz’ broer noemt hem Steekpenningen Paultje. Elizabeth heeft een fortuin geërfd dat echter vastzit in een fonds dat door Adolph wordt beheerd. Paul zou het liefst zelf het geld hebben – hij is ten slotte getrouwd met Elizabeth voor het geld. Dit alles wordt neergeschreven in zinnen die als het ware aaneengeregen en op elkaar worden gestapeld.

De roman speelt zich af in het huis waarin Paul en Elizabeth wonen. De roman bestaat hoofdzakelijk uit door woede gedreven dialogen tussen de getormenteerde figuren die zich in het huis bevinden – bij momenten lijkt het een toneelstuk. Soms komt Elizabeths broer binnenwaaien of komt de huiseigenaar papieren sorteren. De dialogen tussen Paul en Elizabeth bestaan echter meer uit monologen van Paul waarin hij zijn vrouw alles probeert uit te leggen. Hij draaft maar door, geeft Elizabeth nauwelijks kans om tussen te komen en als ze dat doet dan begrijpt hij haar verkeerd of luistert niet – terwijl hij haar voortdurend verwijt niet te luisteren. Het is een geheel van misverstanden, verwarring en gescheld. Die woede en het gekanker doen soms aan Thomas Bernhard denken. Bovendien is Paul racistisch, antisemitisch en seksistisch en terwijl hij dominee Ude verdedigt die vecht tegen de satanische krachten van het kwaad, scheldt hij op alles wat links, joods, liberaal, humanistisch en marxistisch is. Gaddis maakt van Paul een razende en scheldende maniak die uitspraken doet die zo buitenproportioneel zijn dat ze grappig worden. Die humor zit ook vervat in de misverstanden tussen mensen, in het naast elkaar praten. Hilarisch is ook de rechtszaak die Paul wil beginnen omdat zijn vrouw na een vliegtuigongeluk haar echtelijke plichten niet meer zou kunnen vervullen. Hij aast op een grote schadevergoeding. Als het maar geld in het laatje brengt.

De eigenaar van het huis dat Paul en Elizabeth huren, is ook een interessant personage. Hij is even dominant en gewelddadig als Paul. McCandless is geoloog en een man van de wetenschap. In die zin is hij de tegenhanger van dominee Ude. Hij zou ooit in Afrika een goudmijn hebben gevonden. Hij heeft vroeger de kost verdiend door les te geven en schoolboeken en lemma’s voor encyclopedieën te schrijven. McCandless houdt voortdurend een pleidooi tegen domheid en godsdienstfanatisme. In hilarische monologen verdedigt hij Darwin en de evolutietheorie, hekelt hij creationisten en zij die in schoolboeken Genesis als evenwaardig aan de evolutietheorie willen vermeld zien staan:

Dit is van een rechter in Georgia, van nu, moet je horen. Deze apenmythologie van Darwin ligt ten grondslag aan abortus, prostitutie, promiscuïteit, de pil, het pessarium en andere profylactica, perversies, premature zwangerschappen, pornotherapie, publieke zedenverwildering en de proliferatie van allerhande misdaden waarom geen penisnijd, potten en pederasten, zou ie dat ook in de Bijbel hebben gevonden?

Het mooie van de roman zit in de donkere humor en de denderende dialogen maar zeker ook in de ambiguïteit, de afkeer van grote verhalen of eeuwige waarheden. William Gaddis wordt dan ook gezien als een peetvader van de Amerikaanse postmoderne literatuur. Elke vorm van absolute of eeuwige waarheid wordt tegengesproken. Er is geen eenduidigheid. Daarom ook wordt de dialoogvorm gebruikt en is er geen alwetende verteller. De roman gaat hoofdzakelijk over machtswellust, geld, corruptie, neokolonialisme en imperialisme. Er wordt gelogen, vreemdgegaan en gevochten. Mensen worden omgekocht, uitgebuit of vermoord. Iedereen is schaamteloos corrupt of hebzuchtig. William Gaddis laat geen spaander heel van de Amerikaanse droom: kapitalisme, religie en politiek worden even brutaal als genadeloos neergezet. Het universum van Gaddis is donker en sardonisch. Hij heeft met De verlossers een opzienbarende, boeiende en uitdagende roman geschreven. Te lezen met geduld en intelligentie. Dat het boek uiteindelijk toch naar het Nederlands is vertaald, is een zegen voor elke literatuurliefhebber. Nog vier romans te gaan. Of toch zeker The recognitions (1955) en JR (1975).

Yvon Vijn